Category:Dutch verbs
Appearance
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch terms that indicate actions, occurrences or states.
- Category:Dutch verb forms: Dutch verbs that are inflected to display grammatical relations other than the main form.
- Category:Dutch auxiliary verbs: Dutch verbs that provide additional conjugations for other verbs.
- Category:Dutch causative verbs: Dutch verbs that express causing actions or states rather than performing or being them directly. Use this only for separate verbs (as opposed to causative forms that are part of the inflection of verbs).
- Category:Dutch copulative verbs: Dutch verbs that may take adjectives as their complement.
- Category:Dutch defective verbs: Dutch verbs that lack one or more forms in their inflections.
- Category:Dutch denominal verbs: Dutch verbs that derive from nouns.
- Category:Dutch ditransitive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states of two grammatical objects simultaneously, one direct and one indirect.
- Category:Dutch ergative verbs: Dutch ergative verbs: intransitive verbs that become causatives when used transitively.
- Category:Dutch impersonal verbs: Dutch verbs that do not indicate actions, occurrences or states of any specific grammatical subject.
- Category:Dutch verbs by inflection type: Dutch verbs organized by the type of inflection they follow.
- Category:Dutch intransitive verbs: Dutch verbs that don't require any grammatical objects.
- Category:Dutch phrasal verbs: Dutch verbs accompanied by particles, such as prepositions and adverbs.
- Category:Dutch reflexive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed from the grammatical subjects to themselves.
- Category:Dutch transitive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed to one or more grammatical objects.
Subcategories
This category has the following 16 subcategories, out of 21 total.
(previous page) (next page)D
- Dutch defective verbs (0 c, 3 e)
- Dutch ditransitive verbs (0 c, 8 e)
E
- Dutch ergative verbs (0 c, 175 e)
I
- Dutch impersonal verbs (0 c, 40 e)
M
P
- Dutch phrasal verbs (0 c, 5 e)
R
- Dutch reflexive verbs (0 c, 233 e)
T
U
- Dutch unaccusative verbs (0 c, 10 e)
- Dutch unergative verbs (0 c, 1 e)
V
- Dutch verbs with two conjugations (0 c, 57 e)
Pages in category "Dutch verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 6,859 total.
(previous page) (next page)D
- daarstellen
- dabben
- dagdromen
- dagen
- dagtekenen
- dagvaarden
- dalen
- dammen
- dampen
- danken
- dansen
- dartelen
- darten
- daten
- dateren
- dauwtrappen
- daven
- davenen
- daveren
- dawenen
- dazelen
- dazen
- de benen nemen
- de bloemetjes buiten zetten
- de boot missen
- de boter gegeten hebben
- de boter gevreten hebben
- de brui geven
- de daad bij het woord voegen
- de dans leiden
- de dans ontspringen
- de das omdoen
- de degens kruisen
- de duvel aandoen
- de geest geven
- de handdoek in de ring gooien
- de handdoek in de ring werpen
- de huid vol schelden
- de kaas niet van het brood laten eten
- de kat de bel aanbinden
- de kat in het donker knijpen
- de kat uit de boom kijken
- de kip met de gouden eieren slachten
- de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt
- de knoop doorhakken
- de knuppel in het hoenderhok gooien
- de kont tegen de krib gooien
- de kool en de geit sparen
- de krenten uit de pap halen
- de kroon spannen
- de kuierlatten nemen
- de lading dekken
- de les lezen
- de les spellen
- de lul zijn
- de meubels redden
- de mist ingaan
- de mond snoeren
- de nek omdraaien
- de oren wassen
- de pan uit rijzen
- de pee in hebben
- de pest in hebben
- de pijp aan Maarten geven
- de pijp uit gaan
- de pineut zijn
- de plaat poetsen
- de proef op de som nemen
- de puntjes op de i zetten
- de rug toekeren
- de schijn ophouden
- de sigaar zijn
- de spijker op de kop slaan
- de spits afbijten
- de spot drijven
- de spuigaten uitlopen
- de stoute schoenen aantrekken
- de strijdbijl begraven
- de stuipen op het lijf jagen
- de tijd nemen
- de volle pond betalen
- de vuile was buiten hangen
- de week doormidden zagen
- de wet voorschrijven
- de wind in de zeilen hebben
- de wind uit de zeilen nemen
- de wubbes krijgen
- de-installeren
- deactiveren
- deadliften
- dealen
- debatteren
- debrideren
- debriefen
- debuteren
- decentraliseren
- decimeren
- declareren
- declineren
- decoderen
- decoreren
- decreteren
- decriminaliseren
- dedicaceren
- dediceren
- deduceren
- deelnemen
- deemoedigen
- defenestreren
- definiëren
- defragmenteren
- deinen
- dekken
- delegeren
- delen
- deleten
- delgen
- delven
- demarreren
- dementeren
- democratiseren
- demoduleren
- demonstreren
- demonteren
- demoraliseren
- demotiveren
- dempen
- denderen
- denken
- deplatformen
- deplatformeren
- deponeren
- deporteren
- deppen
- deprimeren
- deputeren
- deracineren
- dereguleren
- deren
- derogeren
- derven
- desactiveren
- desambigueren
- desemen
- deserteren
- desinfecteren
- desoriënteren
- destilleren
- destrueren
- detacheren
- detecteren
- detineren
- deugen
- deuken
- diagnosticeren
- diagonaliseren
- dialyseren
- dichtbinden
- dichtdoen
- dichten
- dichtgaan
- dichthouden
- dichtlopen
- dichtplakken
- dichtslaan
- dichtspijkeren
- dicteren
- dienen
- diepen
- diepvriezen
- diëten
- diets maken
- differentiëren
- diftongeren
- digereren
- digitaliseren
- dikken
- dimmen
- dineren
- dingen
- diplomeren
- dirigeren
- disciplineren
- discrimineren
- discussiëren
- diskwalificeren
- disputeren
- disrumperen
- disrupteren
- dissen
- distantiëren