Katastrophe

Duits

Uitspraak

• Geluid:  Katastrophe    (hulp, bestand)
• IPA: / kataˈstroːfə /

Woordafbreking

• Ka·ta·stro·phe

Woordherkomst en -opbouw

• Ontleend aan het Oudgriekse woord καταστροφή (katastrophé; = vernieling; wending, einde)
• Duits zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel kata-

	enkelvoud	meervoud
nominatief	die Katastrophe	die Katastrophen
genitief	der Katastrophe	der Katastrophen
datief	der Katastrophe	den Katastrophen
accusatief	die Katastrophe	die Katastrophen

Zelfstandig naamwoord

Katastrophe, v

1. catastrofe, ramp

   «Am Freitag, dem 22. Juli 2011, wurde Norwegen von einer schreckliche Katastophe heimgesucht.»

   Op vrijdag 22 juli 2011 werd Noorwegen getroffen door een vreselijke ramp.

2. (toneel) de dramatische ommekeer in een toneelstuk (drama, tragedie, treurspel) die leidt tot de ondergang van de held

Synoniemen

[1]: Armageddon [1]: Debakel [1]: Desaster

[1]: Fiasko [1]: GAU [1]: Havarie

[1]: Tragödie [1]: Unglück [1]: Unglücksfall

Hyperoniemen

• [1]: Erschütterung
• [1]: Naturkatastrophe

Afgeleide begrippen

[1]: Brandkatastrophe [1]: Beinahekatastrophe [1]: Erdbebenkatastrophe [1]: Katastrophenalarm [1]: Katastrophenausrüstung [1]: Katastrophendienst [1]: Katastropheneinsatz [1]: Katastrophenfall

[1]: Katastrophenfilm [1]: Katastrophenhilfe [1]: Katastrophenmanagement [1]: Katastrophenmedizin [1]: Katastrophenmeldung [1]: Katastrophenort [1]: Katastrophenplan [1]: Katastrophenschutz

[1]: Katastrophentheorie [1]: Katastrophentourismus [1]: katastrophal [1]: katastropenartig [1]: Klimakatastrophe [1]: Naturkatastrophe [1]: Umweltkatastrophe [1]: Unwetterkatastrophe

Verwante begrippen

• [1]: Weltuntergang