afdoening
Uiterlijk
- af·doe·ning
- Naamwoord van handeling van afdoen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afdoening | afdoeningen |
verkleinwoord |
de afdoening v
- iets afmaken, iets volbrengen
- een schuld afbetalen
- [2] aflossing
- Het woord afdoening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afdoening" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be