alsmaar
Uiterlijk
- als·maar
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: voortdurend’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
- samenstelling van als en maar [2]
alsmaar
- bij voortduring en herhaling
- Hij heeft het alsmaar over zijn ex-vrouw. Zouden ze weer iets hebben?
- Het woord alsmaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alsmaar" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "alsmaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alsmaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be