bakvis
Uiterlijk
- bak·vis
- Leenwoord uit Duits Backfisch, in de betekenis van ‘meisje tussen 14 en 17 jaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1]
- samenstelling van bak ww en vis zn (2) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakvis | bakvissen |
verkleinwoord |
- spottende benaming voor een meisje in de puberteit
- Juist die zorgeloosheid en de beschrijvingen van het dagelijks leven tijdens de Duitse bezetting maken dit dagboek boeiend. Op het eerste gezicht sleurt het je het Joop ter Heul-achtige bestaan binnen van een intellectuele bakvis, die met haar hartsvriendin Greetje onafgebroken wedijvert om de geheimzinnige, maar saaie Eldert. Maar het laat ook zien hoe leraren en leerlingen van een hoofdstedelijk gymnasium zich door de Duitse bezetter laten misleiden tot er geen uitweg meer mogelijk is.[4]
- een vis om te bakken
- [1] grietje, hittepetit, pubermeisje, teenager, tiener
- Het woord bakvis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bakvis" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bakvis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bakvis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lenteloos voorjaar Michel Krielaars, NRC 17 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be