bedplank
Uiterlijk
- bed·plank
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedplank | bedplanken |
verkleinwoord | bedplankje | bedplankjes |
- plank aan de voorkant van een bedstee die ervoor zorgt dat iemand niet uit bed valt
- In het Land van Morbihan heeft wederom eene andere zonderlinge gewoonte plaats. Wanneer aldaar de jonggetrouwden zyn naar bed gegaan, plaatst zich een der Bruidegoms broeders op de bedplank, met den rug naar de jonggetrouwden gekeerd, en met eene aangestookene kaars in de hand; in welke houding hy daar blyft zitten, tot dat de ten einde gebruikte kaars hem de vingers brandt. [3]
- van de bedplank zijn
precies 9 maanden na het huwlijk van de ouders geboren zijn
- Het woord bedplank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedplank" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ bedplank op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be