dijbreuk
Uiterlijk
- dij·breuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dijbreuk | dijbreuken |
verkleinwoord | dijbreukje | dijbreukjes |
- (medisch) fractuur van het dijbeen
- Ik heb negen uur op de grond gelegen met een hersenschudding en een dubbele dijbreuk. Niemand hoorde mijn hulpgeroep.' [2]
- Hij liep een open dijbreuk op en werd naar het ziekenhuis overgebracht. [3]
- Welkom in Afrika: de kersverse voorzitter van een groot fonds beschrijft zijn eerste dag in het olierijke Nigeria. Hij ziet een zwaar auto-ongeval, een zesjarige jongen loopt een schedelbreuk en dijbreuk op met zware inwendige bloedingen. [4]
- (medisch) hernia femoralis
- Dijbreuk: aandoening (meestal bij vrouwen), waarbij een uitstulping vanuit de buikholte tussen de voorzijde van het bekken en de liesband komt [5]
2. hernia femoralis
- Het woord 'dijbreuk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dijbreuk" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Liesbeth Weeda 30 augustus 1990 Snelle actie nodig om huizen van de ondergang te redden
- ↑ De Standaard 18 NOVEMBER 2006 Mountainbiker aangereden
- ↑ De Standaard 01 DECEMBER 2008 De fabel van de vieze ziekte
- ↑ dokterdokter.nl dijbreuk geraadpleegd 10 december 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be