geweer

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  geweer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·weer

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘handvuurwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1771
• Naamwoord van handeling van weren met het voorvoegsel ge-

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	geweer	geweren
verkleinwoord	geweertje	geweertjes

Zelfstandig naamwoord

het geweer o

1. (militair) een draagbaar vuurwapen dat met twee handen moet worden bediend

   • Laat het geweer nu vallen! 

   ▸ 'Daar stonden ze, helm aan helm, geweer aan geweer, als in steen gehouwen. Ik werd met trots vervuld dat ik het bevel mocht voeren over een handvol mannen die mogelijk in stukken konden worden gereten maar zich niet lieten overwinnen. Op dit soort momenten triomfeert de menselijke geest over de enorme kracht van de materie.

Hyponiemen

   

beaumontgeweer chassepotgeweer dubbelloopsgeweer enfieldgeweer garandgeweer grendelgeweer hagelgeweer harpoengeweer injectiegeweer jachtgeweer lasergeweer lebelgeweer lee-enfield-geweer luchtdrukgeweer luchtgeweer machinegeweer mensingeweer miniégeweer olifantengeweer percussiegeweer repeteergeweer schietgeweer sluipschuttersgeweer snelvuurgeweer speelgoedgeweer vetterli-geweer zijdgeweer

Afgeleide begrippen

   

geweergroep geweerkogel geweerkolf geweerlade geweerloop geweermaker geweerrek geweerschot geweerslot geweervet geweervogel geweervuur

Vertalingen

    1.   

Duits: Gewehr (de) o Engels: gun (en), rifle (en)

Fins: kivääri (fi) Frans: fusil (fr) m Spaans: fusil (es) m

Gangbaarheid

• Het woord geweer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geweer" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.