horeca
Uiterlijk
- ho·re·ca
- In de betekenis van ‘bedrijfsgroep van hotel-, restauranthouders e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
- Lettergreepwoord gevormd uit de woorden hotel, restaurant en café.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | horeca | |
verkleinwoord |
de horeca m
- (economie) de bedrijfstak die alle eet- en drinkgelegenheden en hotels omvat
- De horeca is voor het overgrote deel rookvrij geworden.
|
1. de bedrijfstak die alle eet- en drinkgelegenheden en hotels omvat
- Het woord horeca staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "horeca" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "horeca" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be