kasbon
Uiterlijk
- kas·bon
- samenstelling van kas en bon
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kasbon | kasbons kasbonnen |
verkleinwoord |
de kasbon m
- een door een kredietinstelling uitgegeven obligatie, waarin een financiële instelling bevestigt dat ze een bepaald bedrag in ontvangst heeft genomen en dat ze deze som zal teruggeven na verloop van een bepaalde periode
- Volgens het hoofd van de afdeling illegale financiële transacties van toezichthouder AFM vormen hoogopgeleide, niet-financiële dienstverleners een ideale prooi voor malafide beleggingsadviseurs, zei hij vorige week in deze krant. Er bestaat in de financiële wereld zelfs een term voor, Belgian dentist, vernoemd naar de Belgische tandartsen die op grote schaal staatsobligaties of kasbons in Luxemburgse bankkluizen parkeerden. Een schemerroute die ook door buitenlandse collega’s gretig werd bewandeld. De ‘Belgian dentist’ werd zo synoniem voor iemand die zwart geld belegt.[1]
1. een door een kredietinstelling uitgegeven obligatie, waarin een financiële instelling bevestigt dat ze een bepaald bedrag in ontvangst heeft genomen en dat ze deze som zal teruggeven na verloop van een bepaalde periode
- Het woord kasbon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kasbon" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ NRC Philip de Witt Wijnen 26 juli 2006
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be