merk

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  merk    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈmɛrk/

Woordafbreking

• merk

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘teken’ voor het eerst aangetroffen in 1323

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	merk	merken
verkleinwoord	merkje	merkjes

Zelfstandig naamwoord

het merk o

1. een kenteken aangebracht ter identificatie van iets, (merkteken, teken)

   • Je kunt dat merkje er nu wel afhalen. 

2. (handel) een symbool of naam voor producten van een bepaalde producent of handelsonderneming

   • Die computer is van een vrij onbekend merk. 

Synoniemen

• [1] herkenningsteken, identificatie, merkteken
• [2] handelsmerk, logo, naambeeld, symbool

Verwante begrippen

• cachet, zegel

Hyponiemen

   

A-merk B-merk C-merk Kaïnsmerk automerk beeldmerk biermerk biggenmerk bijoogmerk bladmerk boekmerk botermerk brandmerk champagnemerk contramerk cosmeticamerk dagmerk diepgangsmerk drukkersmerk ecokeurmerk eigendomsmerk fietsmerk foodmerk geestesmerk geleidemerk geleimerk getalmerk goudmerk handelsmerk honingmerk hoogtemerk horlogemerk huismerk ijkmerk ijsmerk inzinkingsmerk jeansmerk juffrouwmerk kabelmerk kaïnsmerk kenmerk keurmerk kledingmerk knelmerk koffiemerk koudmerk kwaliteitsmerk landmerk lingeriemerk loodsmerk luxemerk mineraalwatermerk modemerk naammerk oogmerk oormerk papiermerk parfummerk peilmerk persmerk plimsollmerk postmerk rijksbotermerk rijksmerk roodmerk schandmerk scheidmerk schoenenmerk sigarettenmerk spijkerbroekenmerk sportmerk sportwagenmerk stempelmerk tinmerk topmerk uitwateringsmerk vloedmerk volumemerk waarmerk warenmerk wasmerk watermerk wereldmerk wijnmerk winkelmerk wintermerk wolmerk woordmerk zeepmerk zegelmerk zilvermerk

Afgeleide begrippen

   

merkartikel merkbekendheid merkbeleving merkbreuk merkcijfer merkdealer merkdoek merkdraad merken merkenbureau merkendorp merkenfraude merkengek merkengemachtigde merkenploeg merkenportefeuille merkenrecht merkentrouw merkenwet merkfabrikant merkfiets merkgaren merkgebonden merkgeneesmiddel merkhouder merkidentiteit merkijzer merkimago merkinbreuk merkkledij merkkleding merkkleren merklap merklat merklogo merkloos merkmedicijn merknaam merkpaal merkpen merkpomphouder merkpositionering merkproducent merkproduct merkrecht merksigaret merkstift merkteken merktrouw merkvast merkverbreding merkvervalst merkverwatering merkwaarde merkwaardig

Uitdrukkingen en gezegden

[2]

• Een sterk merk

Een merk met veel aanzien

Vertalingen

    1. een kenteken aangebracht ter identificatie van iets   

Duits: Label (de) o, Markenzeichen (de) o

Engels: label (en), mark (en) Spaans: marca (es) v

    2. een herkenbaar product door een bepaalde producent vervaardigd   

Duits: Marke (de) v Engels: brand (en)

Frans: enseigne (fr) v Spaans: marca (es) v

Werkwoord

vervoeging van
merken

merk

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van merken
   

   • Ik merk. 

2. gebiedende wijs van merken
   

   • Merk! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van merken
   

   • Merk je? 

Gangbaarheid

• Het woord merk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "merk" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.