omroeper
Uiterlijk
- om·roe·per
- Naamwoord van handeling van omroepen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omroeper | omroepers |
verkleinwoord | omroepertje | omroepertjes |
de omroeper m
- (beroep) een persoon die televisie- of radioprogramma's aankondigt
- De omroeper is vervangen door een programmagids.
- een persoon die iets aan een grote groep mensen vertelt
- De omroeper gaf aan dat we alleen door de linker ingang naar binnen konden.
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1.
- Het woord omroeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omroeper" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Na te kijken vertalingen
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %