plus
Uiterlijk
- plus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plusteken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1537 [1]
plus
- en, daarbij
- ▸ Over mijn donsjas had ik mijn regenjas aangetrokken en ik lag met een regenbroek plus legging in mijn slaapzak te bibberen van de kou.[2]
- rekenkundige operatie
- [2] min
- plusdochter, plusfour, plusklas, plusminus, plusminusteken, pluspakket, pluspion, pluspool, pluspunt, plusstrook, plusteken, pluszoon
1.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plus | plussen |
verkleinwoord | plusje | plusjes |
- (wiskunde) +: teken voor (optelling van) positieve getallen
- Deze plus zou een min moeten zijn.
- overdrachtelijk: een voordeel
- We moeten alle plussen en minnen eerst eens goed op een rijtje moeten zetten.
- [1] min
vervoeging van |
---|
plussen |
plus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen
- Ik plus.
- gebiedende wijs van plussen
- Plus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen
- Plus je?
- Het woord plus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "plus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- plus
- Leenwoord uit het Latijn
plus
- (wiskunde) plus; groter dan nul
- «Wir haben heute Morgen plus 9 Grad Celsius.»
- 's Ochtends is het plus 9 graden.
- «Wir haben heute Morgen plus 9 Grad Celsius.»
- (natuurkunde) plus; positief geladen
- «Der Strom fließt von plus nach minus.»
- De stroom vloeit van plus naar minus.
- «Der Strom fließt von plus nach minus.»
- plus; groter dan het gemiddelde of de middelwaarde
- «Dafür hast du eine Eins plus verdient.»
- Daarvoor heb je een 10 plus verdiend.
- «Dafür hast du eine Eins plus verdient.»
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
plus
plus
- plus; vermeerderd met (-)
- «Als tatsächliche Kosten muss man den Kaufpreis plus des Aufwands, der für die Beschaffung getrieben werden musste, ansehen.»
- Als de daadwerkelijke kosten moet men de koopprijs plus de uitgaven, die voor de aanschaf van iets gemaakt moeten worden, zien.
- «Als tatsächliche Kosten muss man den Kaufpreis plus des Aufwands, der für die Beschaffung getrieben werden musste, ansehen.»
plus
- IPA: /plʊs/
- plus
- (spreektaal)(wiskunde) plus; symbool om een positieve waarde of een optelling aan te geven
- (spreektaal) plus; een voordeel
- (economie) plus; een overwicht van inkomsten over uitgaven
- «Letošní rozpočet by měl skončit v plusu.»
- De begroting van dit jaar zou in de plus moeten eindingen.
- «Letošní rozpočet by měl skončit v plusu.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | plus | plusy |
genitief | plusu | plusů |
datief | plusu | plusům |
accusatief | plus | plusy |
vocatief | pluse | plusy |
locatief | plusu | plusech |
instrumentalis | plusem | plusy |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
plus o
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | plus | plus |
genitief | plus | plus |
datief | plus | plus |
accusatief | plus | plus |
vocatief | plus | plus |
locatief | plus | plus |
instrumentalis | plus | plus |
plus
- (wiskunde) plus; groter dan nul
- «Denní teploty vystoupí na plus pět stupňů Celsia.»
- De dagtemperaturen stijgen naar plus vijf graden Celsius.
- «Denní teploty vystoupí na plus pět stupňů Celsia.»
- plus; vermeerderd met (-)
- «Pět plus pět rovná se deset.»
- Vijf plus vijf is tien.
- «Pět plus pět rovná se deset.»
- –
- +
- –
- a
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voegwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Duits
- Woorden in het Duits van lengte 4
- Woorden in het Duits met IPA-weergave
- Woorden in het Duits met audioweergave
- Bijwoord in het Duits
- Wiskunde in het Duits
- Natuurkunde in het Duits
- Voegwoord in het Duits
- Voorzetsel in het Duits
- Woorden in het Pools
- Woorden in het Pools met IPA-weergave
- Woorden in het Pools met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Pools
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Spreektaal in het Tsjechisch
- Wiskunde in het Tsjechisch
- Economie in het Tsjechisch
- Mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onbezield mannelijk zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onzijdig zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Bijwoord in het Tsjechisch