rekel
Uiterlijk
- re·kel
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘deugniet’ voor het eerst aangetroffen in 1552 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rekel | rekels |
verkleinwoord | rekeltje | rekeltjes |
de rekel m
- (scheldwoord) ondeugende jongen
- Lelijke rekel!
- (dierkunde) mannetje van de hond, de vos, de wolf en de das
1. ondeugende jongen
2. mannetje van de hond, de vos, de wolf en de das
- Het woord rekel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rekel" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rekel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be