snoezepoes
Uiterlijk
- Geluid: snoezepoes (hulp, bestand)
- snoe·ze·poes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snoezepoes | snoezepoezen |
verkleinwoord | snoezepoesje | snoezepoesjes |
de snoezepoes v
- een heel lief, aardig en mooi meisje of huisdier
- De Ieperse Snoezepoezen zijn 45 jaar jong. Dat werd gisteren al dansend gevierd in de stad. Na een eucharistieviering in de Sint-Pieterskerk trokken ze naar de Lakenhalle, begeleid door de fanfare van Elverdinge. [1]
- “Stil maar snoezepoes, stil maar.” Normaal noem ik nooit iemand snoezepoes. Maar in bijzijn van twee dames die kort daarvoor nog korte hoge gilletjes hadden geslaakt werd een oude behoefte weer in mij wakker. De behoefte om macho te zijn. [2]
- Het woord snoezepoes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snoezepoes" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ De Standaard 16 OKTOBER 2006 Piet Lesage Snoezepoezen al 45 jaar dansende ambassadrices
- ↑ NRC Arnon Grunberg 4 oktober 1996 Elke dag zwaardvis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be