sof
Uiterlijk
- sof
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: tegenvaller’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
- [1] Herkomst: Hebreeuws en/of Jiddisj, letterlijk: 'einde' [2]
- [2] Herkomst: Jiddisj [3]
[1] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sof | - |
verkleinwoord | - | - |
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sof | sofs |
verkleinwoord |
de sof m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) mislukking, tegenslag, teleurstelling, debacle, afgang
- Ten diepste zijn we een sof [4].
- (Jiddisch-Hebreeuws) 22ste, laatste letter van het alfabet, in gespirantiseerde versie
- [1] sof pasoek
- [2] tav, tof
- Het woord sof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sof" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "sof" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Trouw 2001
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 70 %
- Prevalentie Vlaanderen 33 %