stoombootmaatschappij
Uiterlijk
- stoom·boot·maat·schap·pij
- samenstelling van stoomboot zn en maatschappij zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoombootmaatschappij | stoombootmaatschappijen |
verkleinwoord | stoombootmaatschappijtje | stoombootmaatschappijtjes |
de stoombootmaatschappij v
- (scheepvaart) onderneming die stoomboten bezit en exploiteert
- ▸ Hij werd in 1909 geboren in Suriname en woonde in Paramaribo. Een ondernemende man die gaat varen voor de Koninklijke Nederlandse Stoombootmaatschappij (KNSM).[2]
- ▸ Zijn vele zoons vlogen uit in diverse richtingen. Enkelen werden bankier. Mijn grootvader, Balthazar, werd actief in de handel. Mijn vader ging in Amsterdam in de rederij, als directeur van een stoombootmaatschappij.”[3]
- Het woord 'stoombootmaatschappij' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Zeeman uit Suriname die mensenredder werd in oorlogstijd” (04-05-2017), NOS
- ↑ Weblink bron Evert van Vlastuin“Een ongelovig christen” (14 december 2007), Reformatorisch Dagblad