taalgids
Uiterlijk
- taal·gids
- samenstelling van taal en gids [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taalgids | taalgidsen |
verkleinwoord | taalgidsje | taalgidsjes |
de taalgids m
- een boek (meestal in klein en dun formaat) dat gebruikt kan worden als beknopt naslagwerk voor onderweg of studie m.b.t. een (vreemde) taal, tegenwoordig vaak ook digitaal aangeleverd
- Van der Berg: “Ik ben ervan overtuigd dat de taal van iedereen is, en uit het juridisch advies dat ik van tevoren heb ingewonnen, concludeer ik dat de taalregels niet iemands eigendom zijn.” Bij de nauwkeurige bestudering van allerhande boeken en taalgidsen is hem trouwens opgevallen dat je vaak dezelfde kwesties en ook dezelfde voorbeelden tegenkomt. [2]
- Het woord taalgids staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taalgids" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Koos Metselaar 6 maart 1996
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be