taalproject

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  taalproject    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• taal·pro·ject

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  taal zn  en  project zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	taalproject	taalprojecten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het taalproject o

1. een activiteit op het gebied van taalonderwijs met een einddatum

   ▸ Een taalproject om kinderen Gronings te leren heeft een bijdrage van 30.000 euro van Google Eemshaven gekregen. Met behulp van een app wil het Centrum Groninger Taal & Cultuur (CGTC) kinderen spelenderwijs enthousiast maken voor de streektaal.

   ▸ In 1964 vestigden Asbjorn en Mia Voreland zich in Pokhara. Van 1964 tot 1995 waren zij werkzaam in Nepal als taalleraren via een taalproject. „Wij waren tentenmakers” vertelt Asbjorn. „Ons doel was te evangeliseren, maar wij wilden op geen enkele wijze de regering schofferen en absoluut binnen de grenzen van het wettelijk toegestane werkzaam zijn.”

Gangbaarheid

• Het woord taalproject staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.