teller
Uiterlijk
- tel·ler
- Afgeleid van tellen met het achtervoegsel -er. Dit is een leenvertaling van de Latijnse benaming numerator.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teller | tellers |
verkleinwoord | tellertje | tellertjes |
de teller m
- (wiskunde) het getal boven de streep van een breuk
- (techniek) een apparaat om aantallen te tellen; meter [2]
1. het getal boven de streep van een breuk
- Het woord teller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teller" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %