woordenaar
Uiterlijk
- Geluid: woordenaar (hulp, bestand)
- IPA: /ˈwordənar/
- woor·de·naar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woordenaar | woordenaars woordenaren |
verkleinwoord | woordenaartje | woordenaartjes |
de woordenaar m
- (verouderd) woordenboek, woordenlijst
- Doch en heb mijn voorneemst Woordboek oft Woordenaer, hoe men op 't Duits heeten wil, niet hier, (...) [2]
- maker van woordenboeken
- De titel van dit boekje bevat de minder bekende, maar door Endepols graag gebruikte term ‘woordenaar’: maker van woordenboeken, lexicograaf. [3]
- persoon die veel bezig is met woorden
- (...) de meeste ‘neerlandici’ waren ‘woordenaren’. [4]
- [1] woordenboek
- [2] lexicograaf
- [2],[3] woordenaarster
- Het woord 'woordenaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Hooft, P.C."Brief aan Justus Baak (1629) nr. 183" in: "De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft" deel 1(1976) H.W. v. Tricht Culemborg; p. 365; geraadpleegd 2015-08-21
- ↑ Spronck, L.Dr. Joseph Endepols, 1877-1962. Woordenaar en dialectoloog. (2012) Veldeke Krink Mestreech, Maastricht; ISBN 9789080920200: p. 54; geraadpleegd 2015-08-21
- ↑ Muller, J.W."Eischen en bezwaren der wetenschap pelijke lexicographie" in: Taal en Letteren. jrg 9 nr. 4 (1899) W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle; p. 193; geraadpleegd 2015-08-21