33
“Au cœur d’un amoureux,
plus fidèle qu’heureux”:
airs de cour in zeventiende-eeuwse
Zuid-Nederlandse liedhandschriften
in de Gentse Universiteitsbibliotheek
Tine DE KONINCK
Abstract
The library of the University of Ghent holds a valuable corpus of seventeenth century
song manuscripts and alba amicorum from the Southern Low Countries. These manuscripts belonged mainly to young women of the bourgeoisie and/or the nobility. They collected their favourite songs and often had members from their circle of acquaintances
completing the manuscripts. They appear to have had a strong preference for French profane songs from the air de cour repertoire. These songs were initially intended to be sung
at the Parisian court. The airs de cour soon appeared in print, after which they were also
picked up by the wealthy youth in the Southern Low Countries and were written down in
their songbooks.
INLEIDING
In 1614 begon de Zuid-Nederlandse Magdalena vanden Driessche met het samenstellen van een handschrift waarin ze tekeningen, spreuken, gedichten en
vooral liederen verzamelde.1 Het album was niet alleen een persoonlijk verzameldocument, maar fungeerde ook als een album amicorum, waarin personen
uit Magdalena’s kennissenkring liederen of andere teksten noteerden. Liedhandschriften en alba amicorum als dat van Vanden Driessche werden meestal
aangelegd door jonge vrouwen op huwbare leeftijd uit de gegoede burgerij of
de adelstand.2
Dat Vanden Driessche waarschijnlijk tot deze leeftijdscategorie behoorde,
illustreert de eerste tekst in haar album, ‘Oraison pour les Dames a marier’
1
2
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 986(1): Magdalena vanden Driessche, Liederen- en refreinenboek, doorgaans gedateerd in 1614-1615. De versregel in de titel van dit artikel is het incipit van een Frans profaan lied
uit haar handschrift (fol. 37r-37v).
De meeste van dit soort alba circuleerden tussen adellijke vrouwen, zie o.a. M. DELEN, ‘Frauenalben als
Quelle. Frauen und Adelskultur im 16. Jahrhundert’. In: W. KLOSE (red.), Stammbücher des 16. Jahrhunderts. Wiesbaden 1989, 75-94; S. REINDERS, De mug en de kaars. Vriendenboekjes van adellijke vrouwen,
1575-1640. Nijmegen 2017. Aangezien we weinig tot niets weten over de bezitters van de hieronder besproken liedhandschriften in de Gentse universiteitsbibliotheek, houd ik de mogelijkheid open dat ze toebehoorden aan leden uit de betere stedelijke kringen.
34
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
(fol. 1r).3 Het is een gebed waarin ze vraagt weldra te kunnen trouwen, want
‘l’attente fort m’ennuict’. Ook verder in het album doet de aard van de teksten
vermoeden dat de samensteller een jonge vrouw van huwbare leeftijd was. Het
merendeel van de liederen en andere poëzie handelt namelijk over liefdesperikelen tussen jonge mannen en vrouwen.
Alba als dat van Vanden Driessche geven ons een inkijk in de liedactiviteiten van de Zuid-Nederlandse stedelijke elite in de zeventiende eeuw en tonen
welke vocale muziek in de huiskamers en salons van de hogere sociale klassen
klonk of in ieder geval door de welgestelde jeugd werd gesmaakt. Het genre
van liedhandschriften en alba amicorum van jonge adellijke vrouwen uit de
Noordelijke Nederlanden tussen 1575 en 1640 is bestudeerd door Sophie
Reinders.4 Een gelijkaardige overkoepelende studie over vrouwenalba uit de
Zuidelijke Nederlanden ontbreekt vooralsnog. Een mogelijke stap in de goede
richting werd gezet door Pieter Moelans, die dertien zeventiende-eeuwse liedhandschriften uit de Zuidelijke Nederlanden bestudeerde, die bewaard worden
in de Gentse Universiteitsbibliotheek.5 Voor dit artikel selecteerde ik er daarvan vijf die een grote gelijkenis vertonen op het vlak van de ingeschreven liederen.6
In deze vijf liedhandschriften blijkt één liedgenre bijzonder populair te zijn
geweest, namelijk dat van de profane Franse (liefdes)liederen uit het repertoire
van het Parijse air de cour. Het betreft een corpus van duizenden liederen, initieel gedicht ter vermaak van de zeventiende-eeuwse Franse vorsten en hun
entourage.7 Verschillende onderzoekers merkten de aanwezigheid van Franse
airs de cour in de muziekcultuur in de Lage Landen al op.8 We treffen ze na3
4
5
6
7
8
Het enige biografische spoor van Magdalena vanden Driessche vinden we in E. VAN EVEN, ‘Onze Vlaemsche dichteressen uit den voortijd’, De eendragt: veertiendaegsch tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen 6 (1852), 1-3. VAN EVEN vermeldt dat Magdalena waarschijnlijk in Mechelen geboren is, waar ze
in elk geval in 1616 als schrijfster actief was. Wat ze in 1616 zou geschreven hebben, is onduidelijk, want het
enige schrijfwerk dat van haar bekend is, is het genoemde liedhandschrift. Voor het overige geeft VAN EVEN
geen concrete aanknopingspunten om een Mechelse situering te rechtvaardigen en is haar handschrift de
enige bron om meer over haar te weten te komen.
REINDERS 2017.
P. MOELANS, Handgeschreven liederen. Wereldlijke liedcultuur in liedhandschriften (Zuidelijke Nederlanden, ca. 1600 – ca. 1800) uit de Gentse Universiteitsbibliotheek. Ongepubliceerd proefschrift, Leuven 2010.
Het gaat over het album amicorum van Anna De Hertoghe en Jeanne Rijm (Gent, Universiteitsbibliotheek,
Ms. (G) 7855), het album amicorum van Magdalena vanden Driessche (Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms.
986/1), het liedhandschrift van Anna Goudenhooft (Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 973) en twee anonieme liedhandschriften (Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 1446 en Ms. 2378).
In Frankrijk is het genre van het air de cour al uitgebreid onderwerp van onderzoek geweest. Een goed overzicht bieden: G. DUROSOIR, L’air de cour en France 1571-1655. Luik 1991; G. DUROSOIR (red.), Poésie,
musique et société. L’air de cour en France au XVIIe siècle. Versailles 2006 en L. GUILLO, Pierre I Ballard
et Robert III Ballard: imprimeurs du roy pour la musique (1599-1673). Sprimont 2003.
Zie onder andere F.H. MATTER, G.A. Bredero’s Boertigh, amoreus, en aendachtigh Groot Lied-boeck. Den
Haag 1979, 30-35; M. SPIES, ‘Zoals de ouden zongen, lazen de jongen. Over de overgang van zang- naar leescultuur in de eerste helft van de zeventiende eeuw’. In: W. VAN DEN BERG & J. STOUTEN (red.), Het woord
aan de lezer. Zes literatuurhistorische verkenningen. Groningen 1987, 96-99; L.P. GRIJP, Het Nederlandse
lied in de Gouden Eeuw. Amsterdam 1991, 27; L. VAN GEMERT & L.P. GRIJP (eds.), P.C. Hooft, Granida.
Spel. Amsterdam 1998, 19-22; M. DE WILDE, De lokroep van de nachtegaal. Wereldlijke liedboeken uit de
Zuidelijke Nederlanden (1628-1677). Ongepubliceerd proefschrift, Antwerpen 2011, 471-474.
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
35
melijk niet enkel aan in liedhandschriften, maar ook in hun muzikale vorm in
klavecimbel-, luit- en blokfluitboeken. Daarnaast werden ze gespeeld op de
stadsbeiaarden en door de stadsspeellieden. Er werden ook honderden geestelijke en wereldlijke Nederlandse liederen geschreven op air-de-courmelodieën
volgens het principe van de contrafactuur.9 Het onderzoek naar hoe de airs de
cour bekend zijn geraakt in de Zuidelijke Nederlanden staat nog in de kinderschoenen.10
Het doel van dit artikel is aan de hand van dit beperkte corpus van vijf liedhandschriften, die hoogstwaarschijnlijk het werk zijn van jonge edellieden of
leden uit welgestelde burgermiddens, de vraag beantwoorden naar welke
soorten Franse profane liederen hun voorkeur uitging.11 De liedhandschriften
werden in verschillende periodes van de zeventiende eeuw samengesteld en
aangevuld en tonen ons veranderende muzikale voorkeuren door de eeuw
heen.
DE LIEDHANDSCHRIFTEN IN VOGELVLUCHT
De vijf liedhandschriften die in dit artikel centraal staan, hebben een prominente aanwezigheid van Franse profane liederen gemeen. Het oudste en meest
omvangrijke handschrift van de vijf is dat van de Gentse Anna de Hertoghe,
die in 1593 met haar album begon. Na twee jaar gaf ze het boek door aan haar
schoonzus Jeanne Rijm, die het zeker tot 1603 aanvulde.12 Het zou uiteindelijk
230 pagina’s met tekeningen, gedichten, inscripties en 73 liedteksten bevatten.
Het liedhandschrift fungeerde ook als album amicorum, waarbij minstens dertig familieleden en vrienden van De Hertoghe en Rijm een lied, een tekening
en/of een wens aan de albumeigenaressen noteerden.
9
10
11
12
In mijn doctoraatsonderzoek bestudeer ik de aanwezigheid van airs de cour in de muziekcultuur van de zeventiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Primair richt het onderzoek zich op het gebruik van air-de-courmelodieën in geestelijke liedboeken, maar ook de transregionale en transmediale transfer van de hofliederen
in onze gewesten komt aan bod. In deze context vinden ook de in dit artikel beschreven liedhandschriften
hun plaats.
Het onderzoek van GUILLO (2003) naar de belangrijkste air-de-courdrukkers wees al uit dat de air-de-courbundels waarschijnlijk niet verkocht werden in de boekhandels in de Nederlanden en dat ze via andere wegen
onze gewesten moeten hebben bereikt. Mogelijke actoren waren het Brusselse hof en de kloosterordes in het
Franstalige gedeelte van de Zuidelijke Nederlanden, die geestelijke liedboeken uitgaven met liederen gedicht
op air-de-courmelodieën. Ook de Zuid-Nederlandse adel, die zich graag spiegelde aan het Parijse hofleven,
was een belangrijke mediërende instantie wat de cultural transfer van airs de cour naar onze contreien betreft.
Een nagenoeg onbestudeerd chansonnier van ene Nicolas Berblock (Brussel, KBR, Ms. III 585) uit de periode 1618-1621 bevat naast 39 Nederlandstalige ook 144 Franse liederen, waarvan ik al meer dan een derde
kon terugbrengen op het air-de-courrepertoire. Een gelijkaardig handschrift Recueil des plus beaux airs de ce
temps (1620) (Bergen, Universiteitsbibliotheek, Ms. 1164) van de jurist Melchior Dassonleville uit Bergen
bevat ook voornamelijk air-de-courteksten. Deze handschriften tonen aan dat de aanwezigheid van air-decourteksten in liedhandschriften niet per se op een vrouwelijke bezitter hoeft te wijzen. Ook jonge mannen
hadden interesse in het verzamelen van de Franse hofliederen. Waarschijnlijk gebruikten zij hun liedboeken
niet als album amicorum, maar als persoonlijk verzameldocument.
MOELANS 2010, 36-37.
36
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
Het tweede handschrift in de rij is het hierboven genoemde liedboek van
Magdalena vanden Driessche, UG Ms. 986/1. Het had ook de dubbele functie
van album amicorum, zij het in beperkte mate. Vier andere personen tekenden
het album, onmiddellijk na de ingebruikname ervan.13 Het grootste deel van
de liedcollectie is dus Magdalena’s eigen werk. Het album bevat minstens 58
liedteksten, waarvan slechts negen geestelijke; de rest is van wereldlijke
aard.14
Het derde handschrift in de selectie is een liedhandschrift van ene Anna
Goudenhooft, UG Ms. 973, die vanaf 1623 een collectie van 43 profane liederen aanlegde, aangevuld met Franse en Nederlandstalige gedichten en spreuken.15
Het vierde liedhandschrift uit het corpus, UG Ms. 1446, kwam waarschijnlijk rond het midden van de zeventiende eeuw tot stand. Het bevat 32 beschreven pagina’s en twaalf profane Franse liederen, allemaal neergeschreven door
dezelfde hand, wat erop wijst dat het een persoonlijk verzameldocument was
en geen album amicorum. Hoewel we niet weten wie handschrift 1446 geschreven heeft en het geen tekeningen en andere inscripties bevat, schrijft
Moelans (2010) het toch toe aan een jonge vrouw uit de stedelijke elite, omdat
het een gelijkaardig repertoire van Franse amoureuze liederen bevat als de
handschriften van De Hertoghe, Vanden Driessche en Goudenhooft. Of de eigenaar inderdaad een jonge vrouw was, is echter onzeker.
Het eveneens anoniem overgeleverde handschrift UG Ms. 2378 combineert
een reeks van dertien zeventiende-eeuwse Franse profane liederen met twee
reeksen Nederlandstalige rekeningen uit de periodes 1685-1694 en 17761786. In tegenstelling tot wat Moelans (2010) beweert, zijn de liederen niet geschreven door één en dezelfde persoon, maar zijn er meerdere handen in te herkennen. Mogelijk functioneerde het handschrift net als dat van De Hertoghe
en dat van Vanden Driessche als album amicorum, aangezien sommige liederen afgesloten worden met een motto of devies zoals ‘Tout par Amour’ (fol.
12v), ‘Rien sans espoir’ (fol. 13v) of ‘Tout par espoir’ (fol. 26r), een typisch
gebruik in alba amicorum.
13
14
15
MOELANS 2010, 33.
Ik schrijf ‘minstens’ 58 liedteksten, omdat het handschrift ook nog elf berijmde teksten bevat die slechts één
strofe tellen en geen titel hebben die naar een lied verwijst. Als ik via de incipits geen muzikale bron heb
kunnen traceren, beschouw ik de teksten voorlopig als ‘gedicht’.
Vanaf de laatste bladzijde vult een anonieme auteur het handschrift in de omgekeerde richting verder aan met
23 korte liederen. Deze dateren waarschijnlijk van het einde van de zeventiende eeuw en zijn dus niet meer
neergeschreven door Anna Goudenhooft. Ik laat dit deel hier buiten beschouwing.
37
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
Zoals hierboven al vermeld hebben de liedhandschriften een grote aanwezigheid van Franse profane liederen gemeen. Onderstaand overzicht maakt duidelijk dat ze in de vijf handschriften de grootste groep uitmaken:16
Frans
geestelijk
Frans
profaan
Nl.
geestelijk
Nl. profaan
macaronische
liederen
Ms. G 7855 – Anna de Hertoghe & Jeanne Rijm
8
63
1
0
1
Ms. 986/1 – Magdalena vanden Driessche
5
38
6
7
2
Ms. 973 – Anna Goudenhooft
0
40
0
0
3
Ms. 1446 – anoniem
0
12
0
0
0
Ms. 2378 – anoniem
0
13
0
0
0
HET AIR DE COUR, ‘LA FORME REINE DU XVIIE SIÈCLE’
In het liedhandschrift van Anna de Hertoghe en Jeanne Rijm krijgt het merendeel van de Franse profane liederen de titel ‘Chanson’ mee. Eén lied werd
voorzien van de titel ‘Air’ en één lied heet ‘Air de court’. Ook in de handschriften van Magdalena vanden Driessche en Anna Goudenhooft wisselen de
opschriften ‘Chanson’, ‘Air’ en ‘Air de court’ elkaar af. Deze verschillende
benamingen hangen samen met een evolutie in het profane lied in Frankrijk
rond de eeuwwisseling. In de zestiende eeuw werden de genrebenamingen
‘Chanson’ en ‘Air’ door elkaar gebruikt en stonden ze synoniem voor allerlei
soorten profane liederen.17 De benaming ‘Air de court’ zet ons echter op het
spoor van een nieuw soort lied dat op het einde van de zestiende eeuw ontstond
aan het Franse hof en zich afzette tegen de complexe polyfone chansons uit de
vijftiende en zestiende eeuw die de renaissancemuziek zo kenmerken.18 Airs
de cour waren profane, strofische liederen met een luchtige inhoud. Het genre
besloeg een breed spectrum aan populaire, luchtige pastorale airs, airs amoureuses, airs à boire, airs à danser, airs de ballet, enzovoort.19 Meer dan een
vijfde van het gedrukte liedrepertoire in Frankrijk in de eerste helft van de zeventiende eeuw bestond uit airs, die al snel airs de cour zouden gaan heten,
waardoor het genre terecht ‘La forme reine du XVIIe siècle’ wordt genoemd.20
Het genre van het air de cour maakte in de zeventiende eeuw een hele evolutie door. Aan het begin van de zeventiende eeuw werden airs de cour, zoals
16
17
18
19
20
In macaronische liederen worden verschillende talen door elkaar gebruikt. Een voorbeeld uit het handschrift
van Anna Goudenhooft luidt: ‘Mi alma brusle par ta grande beaulté, biga por que moet ick sijn delaisse’ (fol.
26v-27r). Dit type liederen bleek populair te zijn bij jeugdige liedschrijvers, aangezien verschillende van de
handschriften zulke liederen bevatten.
S. SADIE (red.), The new Grove Dictionary of Music and Musicians, dl. 1. Londen 1980, 180.
F. DOBBINS & A. COEURDEVEY, ‘Air, Air de cour, Voix de ville, Air spirituel’. In: F. FERRAND (red.), Guide
de la musique de la Renaissance. Parijs 2011, 589.
J. BROOKS, Courtly Song in Late Sixteenth-Century France. Chicago-Londen 2000, 1.
GUILLO 2003, 135.
38
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
de naam ook aanduidt, als ‘koninklijke’ liederen beschouwd. Ze werden gecomponeerd door vermaarde hofmusici zoals Pierre Guédron, Antoine Boësset en Gabriel Bataille ter vermaak van de vorsten en ze klonken in de salons
van de aristocratische elite. Al snel verschenen de airs de cour in druk bij de
Parijse drukker Ballard, die de populariteit van het liedgenre goed inschatte en
al snel een monopolie verwierf voor de uitgave van air-de-courbundels. Hij
drukte zowel auteursbundels als verzamelbundels met de spreekwoordelijke
hits van dat jaar, en zowel airs in een eenstemmige zetting, als polyfone airs
en airs met luitbegeleiding. Op deze manier maakten de hofliederen al snel een
sociologische transfer van elitaire, vocale muziek naar liederen die voor een
breder publiek toegankelijk werden gemaakt. De band met het hof, die juist
ook zorgde voor de grote populariteit en aantrekkingskracht van airs de cour,
werd hoe langer hoe losser. Ook componisten die niet aan het Parijse hof verbonden waren, begonnen airs de cour te componeren, waardoor het genre de
status van ‘art courtois’ begon te verliezen.21
Op het einde van de jaren 1620 begon zich een nieuw soort air te ontwikkelen met gelijkaardige kenmerken als het air de cour: eenvoudige, profane,
overwegend eenstemmige strofische liederen met een luchtige, frivole inhoud,
die chansons pour danser en chansons pour boire werden genoemd. Ze waren
primair bedoeld om gezongen te worden door een bredere laag van de bevolking en niet meer in de eerste plaats door en voor de hoge adel. Ze behoorden
in eerste instantie niet onmiddellijk tot de populaire volkscultuur van de ‘gewone’ man, maar ze klonken in het cabaret en bij drink- en dansgelegenheden
die de burgerij frequenteerde.22 Pas op het einde van de zeventiende eeuw begon het air de cour in al zijn vormen uit de mode te geraken en zou de term air
synoniem beginnen te staan voor aria’s uit opera’s, die op dat moment volop
in ontwikkeling waren.23
HET FRANSE AIR-DE-COURREPERTOIRE IN ZUID-NEDERLANDSE
LIEDHANDSCHRIFTEN
Uit bovenstaand overzicht bleek al dat de bezitters van de vijf liedhandschriften uit de Gentse Universiteitsbibliotheek hun voorliefde voor de Franse wereldlijke liederenschat deelden. Zonder uitzondering blijken alle getraceerde
liederen terug te gaan op Parijse airs de cour.24 De schrijvers in de handschrif21
22
23
24
BROOKS 2000, 66.
GUILLO 2003, I, 133-5.
SADIE 1980, I, 180.
Voor mijn zoektocht naar de herkomst van de liedteksten in de liedhandschriften maakte ik gebruik van de PHILIDOR-databank van het Centre de Musique Baroque de Versailles (CMBV), de online catalogus GALLICA
van de Bibliothèque nationale de France, de Catalogue Collectif de France (CCDF) van de Bibliothèque nationale de France, de databank van het Répertoire International des Sources Musicales (RISM) en de Nederlandse
Liederenbank, gecombineerd met een uitgebreide online zoektocht via verschillende zoekmachines.
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
39
ten hadden ook kunnen putten uit de liederenschat van Zuid-Nederlandse componisten die profane chansons schreven. Er opereerden nog heel wat componisten van de laatste generatie Vlaamse polyfonisten in de tweede helft van de
zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw. Van grote namen als Severin Cornet, Andreas Pevernage, Thomas Crequillon en natuurlijk Orlandus
Lassus zijn chansonbundels uitgegeven in de Officina Plantiniana of bij Petrus Phalesius, de muziekdrukker bij uitstek in de Lage Landen in de zeventiende eeuw.25 De interesse bij de schrijvers van de handschriften bleek echter
te liggen bij de Parijse airs de cour. Waarschijnlijk waren het de luchtige,
amoureuze, soms zelfs licht erotische teksten die de jonge handschriftbezitters
zo aanspraken. De amoureuze inhoud in combinatie met de eenvoudige, in het
oor liggende melodieën van de liederen, maakte dat ze een stuk aantrekkelijker
waren voor de jeugdige albumbezitters dan de ingewikkelde polyfone composities van Zuid-Nederlandse chansoncomponisten.
Moelans (2010) beargumenteerde dat de albumbezitters en hun liedkringen
zich door de toe-eigening van airs de cour wilden identificeren met de culturele activiteiten aan het Parijse hof en zichzelf ook een ‘koninklijke’ status
wilden aanmeten. Zo zouden ze de illusie willen staande houden dat ze door
het verzamelen en zingen van airs de cour een eigen hofidentiteit articuleerden.26 Mogelijk droomden de albumbezitters wel weg bij het lezen of zingen
van liederen die gecreëerd waren aan dat Parijse hof en handelden over intriges, onbereikbare liefdes, gefrustreerde minnaressen die het hof ontvluchtten
en hun heil zochten in de natuur en de vrije liefde. Maar meer dan het verzamelen van liederen met ondeugende, frivole teksten die dicht bij hun leefwereld stonden, in de enige vreemde taal die ze kenden, moeten we er waarschijnlijk niet in zoeken.
Op enkele uitzonderingen na bevatten de alba geen muzieknotatie. Wijsaanduidingen komen wel voor, maar de meeste liedteksten verschijnen zonder
melodie-opgaven.27 Waarschijnlijk waren de genoteerde liederen algemeen
bekend in de kennissenkring van de eigenaar, hoewel het ook tot de mogelijkheden behoort dat de liederen louter als leesteksten functioneerden en dus niet
per se moesten kunnen worden meegezongen.
Een verkennend onderzoek heeft uitgewezen dat meerdere liederen in verschillende handschriften opduiken. Zo verschijnt ‘Tu n’aurais pas de moi, ton
espérance’ in het handschrift van Anna de Hertoghe en dat van Anna Goudenhooft. ‘Puis que vos yeux me tiennent asservi’ en ‘Au cœur d’une amoureux’
komen zowel in het handschrift van Magdalena vanden Driessche als in het al25
26
27
G. SPIESSENS, e.a., Antwerpse muziekdrukken, vocale en instrumentale polyfonie (16de-18de eeuw). Antwerpen 1996, 22-23.
BROOKS 2000, 5; MOELANS 2010, 94.
Ook STRIJBOSCH 2006, 410-12 kwam tot deze conclusie in haar breder onderzoek naar alba amicorum.
40
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
bum van Marguerite Liebaert uit diezelfde periode voor.28 Het handschrift van
Anna de Hertoghe telt ook vijf gemeenschappelijke liederen met een nagenoeg
onbestudeerd album amicorum van Marie de Bekercke, dat bewaard wordt in
de Koninklijke Bibliotheek van Brussel (KBR).29 Ook van laat-zestiendeeeuwse en vroeg-zeventiende-eeuwse liedhandschriften uit het corpus van
Reinders (2017) zoals het album amicorum van de Gelderse Joanna Bentinck
(1575-1598), het album amicorum van de Brabantse Clara de Beers (15871600) en het liedhandschrift van Catharina Bossier (1600-1620) komen er liederen terug bij zowel De Hertoghe, Vanden Driessche als Goudenhooft.30 Dit
betekent dat deze jonge dames uit de betere kringen regelmatig putten uit hetzelfde liedmateriaal.
DE EVOLUTIE VAN HET AIR DE COUR WEERSPIEGELD IN DE
LIEDHANDSCHRIFTEN
In het handschrift van Anna de Hertoghe & Jeanne Rijm, het oudste in het corpus, kon van vijftien Franse liedteksten een bron achterhaald worden. Zonder
uitzondering gaan ze terug op het oudere air-de-courrepertoire. Zo is het
tweede lied in hun handschrift, ‘Quand premier je vis vos beaux yeux’ (fol. 5r7r), van de hand van Jean Planson (1559-?) uit zijn Airs mis en musique à
quatre parties (Parijs: Le Roy & Ballard, 1587). ‘L’amour qui se fait entre
grans’ (fol. 11v-12v) is terug te vinden in Premier livre d’airs (Parijs: Le Roy
& Ballard, 1582) van Charles Tessier (1550-na 1604). Ook twaalf andere liederen uit het handschrift komen voor in laat-zestiende-eeuwse verzamelbundels uit Frankrijk.31 Twee liederen meer naar het einde toe in het handschrift
zijn van de hand van Pierre Guédron (1570-1620), maître de musique van de
hofkapel van Lodewijk XIII en ongetwijfeld de belangrijkste componist van
airs de cour uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.32 Het gaat met name
over ‘Cruelle départie’ (fol. 76r-76v) en ‘Amour blesse mon sein’ (fol. 86v),
die beide terug te vinden zijn in Guédrons Airs de cour mis à quatre et cinq
parties uit 1602 (Parijs: Pierre I Ballard). Aangezien het liedhandschrift van
28
29
30
31
32
Het album van Marguerite Liebaert wordt ook bewaard in de Gentse Universiteitsbibliotheek (Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 1398), maar werd niet in deze selectie opgenomen, omdat zij slechts twee liederen
neerschreef rond 1617. De rest van het handschrift is het werk van verschillende andere handen in verschillende periodes van de zeventiende en achttiende eeuw, die niet in een liedkring van de jonge welgestelde
jeugd passen.
Brussel, KBR, Ms. 11707: Album amicorum van Marie de Bekercke, 1585-1624.
NEDERLANDSE LIEDERENBANK [Laatst geraadpleegd op 21/04/2020].
Met name ‘Quand j’étais jeune fillette’ (fol. 27v-28r), ‘Ce fut alors que l’Aurore’ (fol. 28v-29v), ‘Ma Robine
voulez-vous bien’ (fol. 34v-35v), ‘Votre amour est vagabonde’ (fol. 37r-38r), ‘La fille d’un bonhomme’ (fol.
60v-61v), ‘Chambrière, chambrière’ (fol. 62r-62v), ‘Dieu, vous gardez belle bergère’ (fol. 64r-65r), ‘La
bergère s’en va aux champs’ (fol. 65r-66r), ‘J’aimerai toujours mon berger’ (fol. 73v), ‘Margotton, mon petit
cœur’ (fol. 81r), ‘Hélas! que sert-il d’aimer si l’on ne m’aime’ (fol. 83v-84v) en ‘Mignonne la plus gentille’
(fol. 85r-86v) komen uit laat-zestiende-eeuwse chansonbundels.
M. VIGNAL (red.), Dictionnaire de la musique française. Parijs 1988, 218.
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
41
De Hertoghe & Rijm dateert uit de periode 1593 tot (minstens) 1603, maakt de
aanwezigheid van deze twee liederen van Guédron uit 1602 duidelijk dat de
Zuid-Nederlandse jeugdige albumschrijvers goed op de hoogte waren van de
allerlaatste muziektrends uit Parijs.
Ook het handschrift van Magdalena vanden Driessche toont een grote voorliefde voor de contemporaine airs de cour van Pierre Guédron. Naast zeven
liederen die nog terug te brengen zijn op het zestiende-eeuwse chansonrepertoire bevat de liedbundel elf airs uit de glorietijd van de Parijse hofcomponisten.33 Onderstaand schema toont dat er tien liederen ontleend werden aan één
van Guédrons eerste drie polyfone air-de-courbundels. Daarnaast bevat het
handschrift ook één lied van Antoine Boësset (1586-1643), dat in een éénstemmige versie met luitbegeleiding verscheen.
fol.
Incipit air de cour
Brona
4v
Est-ce Mars ce grand Dieu des
alarmes
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, II (1612)
6v
Si cette malheureuse bande
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
42r
Cruelle départie
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
54r
Enfin celle que j’aime tant
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
74r
Que me servait de me résoudre
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
85r
Je rencontrai l’autre jour
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, II (1612)
90r
Destin qui sépare d’un extrême
rigueur
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, II (1612)
118r
Hé bien ma Rebelle
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, III (1617)
119r
Ces nimphes dont les regards
P. Guédron, Airs de cour et différents autheurs, I (1615)
120r
Mon père m’a mariéeb
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, II (1612)
122r
Cachez beaux yeux, les amoureu- A. Boësset, Airs de différents auteurs mis en tablature de
ses flammes
luth par Gabriel Bataille, V (1614)
a.
b.
Ik noteer hier steeds de oudste bundel waarin de liederen verschijnen. Enkele van de liederen zijn echter ook
in verzamelbundels met eenstemmige airs de cour en/of in bundels airs de cour met luitbegeleiding opgenomen. Voor andere bronnen van de liederen, zie GUILLO 2003 of PHILIDOR.
Dit lied wordt in GUILLO 2003 vermeld als ‘Tant et tant il m’ennuie’, het incipit van het refrein.
Ik traceerde in het handschrift ook één Frans lied dat gecomponeerd werd door
Orlandus Lassus, de beroemde componist uit de laatste generatie Vlaamse polyfonisten. Ook hij liet echter werk in Parijs uitgeven door het huis Ballard,
waaronder zijn Meslanges de la musique d’Orlande de Lassus à 4, 5, 6, 8 et
10 parties (1619). Uit deze Meslanges is ‘Las me faut-il tant de mal supporter’
(fol. 28r) afkomstig.34
33
34
Met name ‘Jeune beauté, bon esprit, bonne grace’ (fol. 4r) van Clement Marot, ‘Ayant aimé fidellement’ (fol.
11r-12r), ‘Adieu nymphe du bois’ (fol. 40r-41r), ‘Toutes les herbes croissent’ (fol. 70r-71r) van Amadis
Jamyn, ‘Je voudrais bien guérir’ (fol. 84r-84v), ‘Une jeune fillette’ van Jehan Chardavoine en ‘Cathin soyez
tout assurée (fol. 116r) van Pierre Bonnet zijn laat-zestiende-eeuwse Franse chansons of airs de cour.
PHILIDOR [Laatst geraadpleegd op 21/04/2020].
42
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
Van zeven andere Franse liederen uit het handschrift van Vanden Driessche
is geen bron bekend, maar hun melodieën zijn wel in liedboeken in de Zuidelijke Nederlanden gebruikt waar er andere teksten op geschreven werden. De
zeven incipits treffen we onder meer aan als wijsaanduiding in La pieuse alouette (Valenciennes: Jan Vervliet, 1619-1621), een tweedelig katholiek contrafactaliedboek uit Valenciennes, een stad die in de zeventiende eeuw tot de
Zuidelijke Nederlanden behoorde. De jezuïet Antoine de Cauchie, de samensteller van de Alouette-bundels, schreef volgens het principe van contrafactuur
nieuwe geestelijke liedteksten op bestaande melodieën. Onderzoek toonde aan
dat hij hiervoor voornamelijk uit het repertoire van het air de cour putte.35 Ook
al zijn de zeven liederen dus niet overgeleverd in een Parijse bron, we kunnen
ervan uitgaan dat ze teruggaan op airs de cour. Het liedhandschrift van
Magdalena vanden Driessche vormt daarmee een belangrijke tekstuele bron in
het onderzoek naar airs de cour uit de glorietijd van de hofcomponisten en hun
transfer naar de Zuidelijke Nederlanden.
Hetzelfde geldt voor de bundel van Anna Goudenhooft, die een klein decennium later aan haar liedhandschrift begon. Van de veertig Franse profane liederen kon ik er van tien de primaire bron achterhalen. Twee liederen zijn terug
te brengen op laat-zestiende-eeuwse chansons, één lied is een chanson van Orlandus Lassus, de andere zeven zijn Parijse airs de cour uit de hoogdagen van
de hofmusici.36 Net zoals bij Vanden Driessche zien we ook bij Goudenhooft
liederen uit Guédrons liedbundels terugkomen, net als liederen uit de luitbundels van Gabriel Bataille. Omdat we ook in de Nederlandstalige contrafactuur
veel melodieën uit deze air-de-courbundels zien opduiken, staat het vast dat ze
een zekere bekendheid hebben genoten in de Zuidelijke Nederlanden.
fol.
Incipit air de cour
Bron
3r
Amour blesse mon sein
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
5r
Enfin celle que j’aime tant
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
5v
Il est vrai je le confesse
anoniem, Airs de différents autheurs mis en tablature de luth
par Gabriel Bataille, III (1611)
14r
Adieu bergère pour jamais
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
19r
Allons ma mignonne
P. Guédron, Airs de cour à quatre et cinq parties, I (1608)
27v
C’est un amant ouvrez la porte
anoniem, Airs de différents autheurs mis en tablature de luth
par Gabriel Bataille, II (1609)
35
36
Zie o.a. L.-M. AMOUR, ‘Parodies pieuses d’airs profanes’, Cahiers de l’Association internationale des études
françaises 12 (1960), 15-29; M. DESMET, ‘Les métamorphoses de l’air de cour dans La Pieuse Alouette (Valenciennes, Jean Vervliet, 1619-1621)’. In: G. DUROSOIR (red.), Poésie, Musique et société. L’air de cour en
France au XVIIe siècle. Versailles 2006, 245-262.
De twee zestiende-eeuwse chansons zijn ‘L’amour avec l’honneur’ en ‘Quittons ce fascheux point d’honneur’, opgenomen in Airs mis en musique à quatre parties (1599) van Pierre Cerveaux. Het chanson van Orlandus Lassus is ‘J’attends le temps, ayant ferme espérance’ uit zijn Mélanges à 4, 5, 6, 8 et 10 parties
(Parijs: Pierre I Ballard, 1619).
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
fol.
Incipit air de cour
Bron
29v
J’attens le temps, ayant ferme
espérance
O. Lassus, Airs de cour à quatre et cinq parties, II (1619)
32r
Divin objet dont mon âme est
ravis
E. Moulinié, Recueil des plus beaux vers mis en chant
(1668).a
a.
43
De oorspronkelijke air-de-courbundel waarin dit lied van Moulinié werd opgenomen, is niet overgeleverd.
Het lied is enkel bekend uit een verzamelbundel van airs de cour die Bertrand de Bacilly in de jaren 1660 liet
uitgeven bij Robert III Ballard.
Liedhandschrift 1446 bevat twaalf Franse profane liederen, waarvan er zeven
de titel ‘Air’ meekrijgen, één ander heet ‘Air à danser’, één ‘Chanson à danser’
en één ‘Courante’. De omschrijving ‘Chanson’, die we nog in grote mate aantroffen in de drie oudste liedhandschriften, heeft hier plaats geruimd voor de
titel ‘Air’, ongetwijfeld refererend aan het air de cour. Vier liederen gaan met
zekerheid terug op het air-de-courrepertoire:
fol.
Incipit air de cour
Bron
1r
Philis que la saison est belle
F. de Chancy, Airs de cour à quatre parties, I (1635)
1v
Beau sujet de mon tourment
L. Mollier, Chansons pour danser (1640)
12v
Voici tantôt la froidure banni
E. Moulinié, Airs de cour avec la tablature de luth et de guitarre (1629)
14v
Philis que votre éloignement
J. Boyer, Chansons à danser et à boire, II (1642)
De liederen van Louis Mollier en Jean Boyer zijn afkomstig uit het repertoire
van chansons pour danser et pour boire, dat vanaf de jaren 1630 in Frankrijk
zijn opgang maakte en het air de cour in zijn puurste vorm een beetje zou verdringen. Deze twee liederen krijgen in het handschrift echter de titel ‘Air’ mee,
terwijl het lied van François de Chancy (1600-1656), een luitspeler en componist aan het hof van Lodewijk XIII, dat nog wel een echt air de cour is, in het
liedhandschrift ‘Chanson à danser’ wordt genoemd. Dit duidt aan dat de inscribenten van de liedhandschriften het onderscheid tussen ‘Chansons’, ‘Airs
de cour’ en ‘Chansons pour danser et pour boire’ niet altijd bewust maakten,
hoewel ze wel mee waren met de nieuwste evoluties in het Parijse liedgenre.
Naast deze vier getraceerde liederen zijn de incipits van twee andere liedteksten uit handschrift 1446 enkel bekend als wijsaanduidingen in Zuid-Nederlandse liedboeken. De oudste verwijzing naar ‘Petit brisacq’ vinden we in
het profane liedboek Den Kemschen hey-kreekel (Antwerpen: Reynier
Sleghers, 1665). Het oudste liedboek waarin de wijs ‘Jeune beauté qui m’avez
mis en cendre’ verschijnt, is het katholieke liedboek Den gheestelijcken leeuwercker (Antwerpen: wed. Jan Cnobbaert, 1645) van de Antwerpse priesterdichter Guilielmus Bolognino.37 Dankzij het handschrift beschikken we nu
37
NEDERLANDSE LIEDERENBANK [Laatst geraadpleegd op 21/04/2020].
44
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
over de volledige teksten, aangezien de originele Franse bronnen niet zijn
overgeleverd. Afgaande op de datering van deze air-de-courbundels en de periode waarin een aantal van de incipits als wijsaanduidingen in Zuid-Nederlandse liedboeken circuleerden, is het anonieme liedhandschrift 1446 voorzichtig in de jaren 1640-1650 te situeren.38
Het laatste, eveneens anonieme handschrift in het corpus is op basis van de
inhoud waarschijnlijk in de jaren 1660 te dateren.39 Het laat zien dat decennia
na de handschriften van Vanden Driessche en Goudenhooft het air de cour als
liedgenre nog altijd populair was bij de Zuid-Nederlandse welgestelde jeugd.
De airs van Guédron hebben echter plaatsgemaakt voor jongere liederen van
onder andere zijn schoonzoon en leerling Antoine Boësset, en van Jean Boyer,
die beiden tot in de jaren 1640 actief waren.40 Pierre Beauchamp op zijn beurt
was als componist en maître de danse pas werkzaam vanaf de jaren 1660. Hij
werkte samen met Molière en Lully, schreef airs de ballet, maar daarnaast ook
chansons pour boire en chansons pour danser.41
fol.
Incipit air de cour
bron
E. Moulinié, Airs de cour à quatre et cinq parties, IV (1637)
12r
Cloris est belle, il faut pour elle
15r
Heureux sejour de Parthenisse
A. Boësset, Airs de cour à quatre et cinq parties, IV (1624)
20v
Cloris, veux-tu savoir?
J. Boyer, Chansons à danser et à boire, II (1642)
23v
Objet dont les charmes si doux
A. Boësset, Airs de cour à quatre et cinq parties, IX (1642)
24v
Savez-vous bien la belle
P. Beauchamp, Chansons pour danser et pour boire, XXI
(1662)
Van drie andere Franse liederen uit het handschrift is de originele bron niet bekend, maar ze circuleerden wel in de contrafactuur in de Zuidelijke Nederlanden. Op de melodieën van ‘Amour pardonne moi’ (fol. 16v-17r) en ‘Puis qu’
il faut quitter vos appas’ (fol. 22v-23r) heeft Guilielmus Bolognino geestelijke
liederen gedicht voor zijn liedboek Den Gheestelijcken Leeuwercker (Antwerpen: wed. Jan Cnobbaert, 1645). Aangezien hij grotendeels uit het air-de-courrepertoire putte voor zijn melodieën, kunnen we ervan uitgaan dat ook deze
liederen afkomstig zijn uit het repertoire van de Parijse hofliederen.42 Een
38
39
40
41
42
MOELANS 2010, 62. De terminus post quem op basis van de gedrukte Parijse bronnen is 1642. Uit de beter
gedateerde handschriften van De Hertoghe, Vanden Driessche en Goudenhooft blijkt dat de Franse liederen
snel hun weg vonden naar de Zuid-Nederlandse liedverzamelingen. In dat opzicht is met enige voorzichtigheid een datering in de jaren 1640-1650 geoorloofd. Het blijft echter een moeilijke evenwichtsoefening om
de ongedateerde handschriften op basis van hun inhoud te dateren.
Het eerste folio vermeldt het jaartal 1663. Omdat het lied op fol. 24v pas in 1662 voor het eerst in druk verscheen, lijkt een datering in de jaren 1660 geoorloofd, ook weer met de restrictie uit noot 38 in het achterhoofd.
SADIE 1980, I, 183.
SADIE 1980, I, 121.
Zie o.a. H. MEEUS & T. DE KONINCK, ‘Guilielmus Bolognino’s Den gheestelijcken Leeuwercker, the collected songs of a Counter-Reformation champion’. In: D. VAN DER POEL, e.a. (red.), Identity, Intertextuality,
and Performance in Early Modern Song Culture. Leiden 2016, 93-117.
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
45
derde lied, ‘Compagnon depuis quelques jours’ (fol. 21v-22r), is enkel overgeleverd als wijsaanduiding in Den hemelschen Parnassus-bergh (Leiden: Johannes van Gelder, 1676), een katholiek liedboek voor de Hollandse missie,
waarvoor voor meer dan een vierde van de liederen inspiratie in het Franse
hofrepertoire is gezocht.43 Van vijf liederen uit het liedhandschrift vond ik
geen sporen terug, maar de liedteksten die gaan over de liefde voor vrouwelijk
schoon zoals Clorinde, Urania en Jenneton passen perfect in het air-de-courplaatje. Het belang van dit handschrift is onder andere gelegen in het feit dat
het Franse liedteksten bevat die enkel via deze bron zijn overgeleverd. Vooral
voor de liederen waarvan de incipits bekend zijn als wijsaanduiding in Nederlandse liedboeken betekent dit een belangrijke aanvulling op onze kennis over
de contrafactuur in de Nederlanden.
CONCLUSIE
De vijf liedhandschriften en alba amicorum uit de universiteitsbibliotheek van
Gent die in dit artikel besproken zijn, zijn voor een aantal liederen unieke
bronnen op het vlak van tekstoverlevering van airs de cour. Daarnaast geven
ze ons inzichten in de muzikale smaak van de welgestelde stedelijke jeugd uit
de Zuidelijke Nederlanden. Die had duidelijk een neus voor de veranderende
modetrends doorheen de eeuw. Reinders (2017) merkte al op dat jonge edelen
vooropliepen in het introduceren van nieuwe modetrends zoals de sonnetten
van Petrarca, liefdesemblemen van Heinsius en ook Franse airs de cour. Zij
pikten ze als eersten op en zorgden mee voor de verspreiding van de nieuwe
genres.44 Zo bevat het oudste bestudeerde handschrift van Anna de Hertoghe
voornamelijk zestiende-eeuwse chansons en heel vroege airs de cour, naar het
einde toe ook al afgewisseld met airs de cour van Pierre Guédron, die pas rond
de periode dat Jeanne Rijm haar handschrift beëindigde in Parijs in druk verschenen. Ook in de handschriften van Magdalena vanden Driessche en Anna
Goudenhooft zien we airs de cour uit de bloeiperiode van de hofmusici, die
pas enkele jaren voordien bij Ballard in air-de-courbundels werden gepubliceerd en in geen tijd de grens overstaken.
Ook al geraakten de airs uit de Guédron-periode vanaf de jaren 1640 uit de
mode omdat er aan het hof geen nieuwe airs de cour meer werden gecomponeerd, ze bleven zowel in de adellijke salons in Frankrijk als in de Zuid-Nederlandse kringen van de welgestelde jeugd nog een tijd hun populariteit behouden. Ze kregen op dat moment wel het gezelschap van een nieuw repertoire
van chansons pour danser et pour boire, dat we ook meteen in de twee anonieme liedhandschriften uit de jaren 1640-1660 (?) zien opduiken. Vanaf de
43
44
NEDERLANDSE LIEDERENBANK [Laatst geraadpleegd op 21/04/2020].
REINDERS 2017, 327.
46
“AU CŒUR D’UN AMOUREUX, PLUS FIDÈLE QU’HEUREUX”
jaren 1660 zullen beide genres dan weer beetje bij beetje plaats moeten ruimen
voor airs à ballet, op het moment dat de typische comédies-ballets van JeanBaptiste Lully hun weg naar de Lage Landen vonden.45 Uit de Nederlandse
Liederenbank blijkt dat de operamelodieën al snel opdoken in de contrafactuur
in de Zuidelijke Nederlanden. Zo werden op de melodie ‘Sommes-nous pas
trop heureux, belle Iris’ uit het Ballet de l’Impatience (1661) van Lully alleen
al tussen 1663 en 1700 meer dan honderd nieuwe liederen geschreven in de
Nederlanden.46 Of de liedteksten uit de opera’s ook in liedhandschriften verschenen moet verder onderzoek aan het licht brengen.47
45
46
47
Zie o.a. T. DE PAEPE, “Une place pour les comédies”. Geschiedenis, repertoire en inrichting van de Antwerpse theaters tussen 1610 en 1762. Ongepubliceerd proefschrift, Antwerpen 2011, 199-214 en S. MOLENAAR, “Als rechte Libertinen”. Het verzamelhandschrift Het Mengelmoes als getuigenis van een
alternatieve literaire kring in Antwerpen aan het einde van de zeventiende eeuw. Ongepubliceerd proefschrift, Antwerpen 2019, 158-166.
NEDERLANDSE LIEDERENBANK [Laatst geraadpleegd op 21/04/2020].
Voor liederen van Lully in het Antwerpse liedhandschrift ‘Het Mengelmoes’, zie MOLENAAR 2019, 161-163.