Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
04 juli 2015 © Het Financieele Dagblad Studenten leren niet om goed te spreken en te schrijven, zeker niet in het Nederlands Universiteit die mensen wil voorbereiden op bedrijfsleven moet praktijk terugbrengen in studie bedrijfskunde Jelle van Baardewijk O nlangs vertelde een studente bedrijfskunde mij over haar scriptie met de titel CEO-duality in joint ventures. ‘Lastig om toe te lichten’, zei ze, ‘zeker in het Nederlands’. Het ging over een onderzoek naar de samenwerking tussen organisaties als Philips en TNO, Apple en TomTom. Haar hoofdvraag: is de performance bij zo’n samenwerking hoger bij één of twee ceo’s? De studente was bijna klaar met een universitaire bachelorstudie. Tot mijn verbazing had zij, ondanks haar scriptie-onderwerp, niet één ceo gesproken. In plaats daarvan werkte ze met een dataset. Sowieso was zij nog nooit bij een bedrijf geweest. Dat had zij best gewild, maar stagelopen, serieuze werkbezoeken aleggen en interviews afnemen van ceo’s waren geen onderdeel van de studie. Opmerkelijk, want om kennis van studenten te laten voeden door en wortelen in de praktijk — kortom, om werkelijk ‘empirisch’ te werk te gaan — zou ervaringskennis aan de universiteit hoog in het vaandel moeten staan. Daarmee ontbreekt er iets in de studie wat in de latere beroepspraktijk juist van groot belang is. Een lacune die ook verband houdt met een te sterke focus binnen de studie op grotere en vaak mondiaal opererende bedrijven. Daarbij wordt het bedrijfsleven voorgesteld als een wereld van fusies en overnames, consultancy en inancieel management. Hoewel dit welbeschouwd niches van het bedrijfsleven zijn, worden de methodes goeddeels op deze wereld afgestemd. Het gaat dan in deze studie ook al snel om de cijfermatige analyse van bedrijven en markten. Maar hoe zo’n analyse vervolgens moet worden geïnterpreteerd en vertaald naar de beroepspraktijk, leren studenten minder goed. Studenten leren niet om goed te schrijven en te spreken, helder te argumenteren en een gedachtegang aansprekend onder woorden te brengen. Zo schrijven ze nauwelijks individuele essays en ligt bij toetsing de nadruk op meerkeuzetentamens. Daarnaast zijn veel studieboeken in het Engels en worden colleges momenteel vaak ook in het Engels, of eigenlijk ‘globish’ aangeboden. Dat is een afgeslankte vorm van het Engels van zo’n 1500 woorden, een simpele grammatica en veel stopwoorden als ‘however’. Dit globish past natuurlijk prima bij het internationale circuit van management en toerisme. Maar voor de vele studenten die in het Nederlandse Het is belangrijk om kennis van talen en culturen binnen de studie meer tot haar recht te laten komen bedrijfsleven terechtkomen, is die taal minder geschikt. Het risico is groot dat zij ook in hun taalgebruik loszingen van de concrete praktijk waarin zij later werken en juist niet goed communiceren: Het is bekend hoezeer Engelstalige managementtermen — denk hier ook aan de lulkoekbingo — tot grote ergernis kunnen leiden op de werkvloer. De dominantie van globish en verwaarlozing van andere talen — om te beginnen van het Nederlands zelf, maar ook van Duits en Frans — maakt het lastiger om te luisteren naar anderen en te verwoorden wat er in desbetreffende taalgemeenschappen speelt. Studenten leren ‘globaal’ aangeven waar het bij bedrijven als Ahold, NS, Vestia en ABN Amro om draait, maar zij missen de gevoeligheid voor de concrete organisatiecultuur en de maatschappelijk betekenis daarvan. Het is dan slechts wachten op schrijvers als Jeroen Smit en Joris Luyendijk om onder woorden te brengen wat er nu eigenlijk aan de hand is bij bedrijven of zelfs hele sectoren. Het ontbreekt bestuurders in ieder geval kennelijk zowel aan de taal als de morele sensitiviteit om ondeugdelijk gedrag of zelfs een geperverteerde bedrijfscultuur te zien, laat staan er iets aan te doen. De oprukkende verengelsing van ons onderwijs heeft — zeker bij bedrijfskunde — geleid tot een verwaarlozing van het talige aspect van ons denken. Begrip gaat het diepst in de moedertaal. Het is voor studenten nu al moeilijk om zich lastige academische vaardigheden eigen te maken: het analyseren van een gedachtegang, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, iets gestructureerd te doordenken, en het verwoorden van morele kwesties, enzovoort. Met de introductie van Engels (eigenlijk globish) als voertaal, wordt dit nog lastiger. Het is hoog tijd om nuchter te kijken naar de massastudie bedrijfskunde. De praktijk moet terug in de studie, alsook de ervaringskennis die daarbij hoort en studenten helpt om relexief en tactvol in te spelen op de situaties die zich in een bedrijf aandienen. Het is verder belangrijk om de kennis van talen en culturen binnen de studie meer tot haar recht te laten komen: meer geesteswetenschappen zogezegd. Economische ordes hebben altijd een culturele en morele dimensie en het zogenoemde verschil tussen de Anglosaksische en Rijnlandse bedrijfscultuur is daar nog maar een eerste en grove aanduiding van. De universiteit die claimt mensen voor te bereiden op het bedrijfsleven dient deze wereld te ontsluiten. Dat vereist een nuchtere blik op ons taalgebruik. In een vlakke taal klinkt iets al snel mooi, maar wat als je woorden later holle frasen blijken te zijn? Jelle van Baardewijk werkt aan de Vrije Universiteit. Hij schrijft een filosofisch proefschrift over onderwijs en economie.