Location via proxy:   [ UP ]  
[Report a bug]   [Manage cookies]                
LUNULA. Archaeologia protohistorica, XXII, 2014, p. 191-196. Verloren brood, gevonden stenen. Twee protohistorische maalstenen uit de collecties van het Gallo-Romeins Museum Tongeren (prov. Limburg, België) Else H , Tatjana G 1 2 & Roland D 3 1. Situering en vondstomstandigheden Bij een onderzoek naar de maalstenen uit de collecties van het Gallo-Romeins Museum van Tongeren, kwamen twee bootvormige maalstenen aan het licht (fig. 1-3). Het betreft twee liggers in vesiculaire basaltlava, afkomstig uit het Eifelgebied. Fig. 1. Maalstenen uit Opgrimbie (GRM 10222) en Meeuwen (TEMP 73). De eerste [inv. nr. TEMP is een bruikleen van J. Carolus sinds 1987 en werd gevonden op de Gielisheide te Meeuwen, gemeente Meeuwen-Gruitrode (B) bij het uitgraven van een drainagekanaal door landbouwer M. Geussens in 1985 (Creemers 1986). Verdere details over de context zijn onbekend. Het tweede exemplaar [inv. nr. GRM ] werd gevonden op het grondgebied van de gemeente Opgrimbie (B), aan de oostzijde van de Romeinse Heirbaan. De kuil waaruit deze maalsteen kwam, werd in 1963 ontdekt door J. Schurmans tijdens de uitvoering van werken aan zijn woning. Het was onder leiding van A. Claassen dat studenten deze kuil opgroeven. Volgens A. Claasen stamt het vondstenmateriaal uit de tweede tot en met de vierde eeuw n. Chr. en dateert de kuil mogelijk uit de vijfde eeuw n. Chr. (Claassen 1964), wat niet kan bekrachtigd worden (Mertens 1964). In de desbetreffende kuil van 4 m x 2 m waren de resten aanwezig van een eventuele wenteltrap. Mogelijk gaat het om een kelder behorend tot een villacomplex (Claassen 1964) of resten van een bewoning (Mertens 1964). Ook andere vondsten wijzen duidelijk op Romeinse aanwezigheid en activiteit in Opgrimbie (Mertens 1959; Roossens 1963; Janssen 1979; Mertens 1980; De Boe 1980; De Boe 1981; Centrale Archeologische Inventaris). De vondsten uit de vulling van de kuil omvatten stukken tegulae en imbrices, scherven aardewerk, houtskool en verbrande klei, brokken beton, gesmede nagels, metaalslakken en “een tiental dikke en dunnere zeer broze stukken van Eifelmolenstenen”. Claassen vermeldt specifiek een groot maalsteenfragment van vermoedelijk 1 m diameter en “een drietal loden blokjes die kennelijk als vulling van natuursteen gediend hebben” (Claassen 1964) te interpreteren als lood voor de verankering van het molenijzer/meenemer. Het gaat in totaal over dertien fragmenten in vesiculaire basaltlava en Gallo-Romeins Museum ,Tongeren, België, else.hartoch@limburg.be AG Geomaterial-Edelsteinforschung, Institut für Geowissenschaften, Johannes Gutenberg- Universität Mainz, Duitsland, gluhak@uni-mainz.de 3 Gallo-Romeins Museum Tongeren & Belgische Geologische Dienst, Brussel, België. roland.dreesen@natuurwetenschappen.be, roland.dreesen@limburg.be 1 2 Fig. 2. Maalstenen uit Meeuwen (TEMP 73) en Opgrimbie (GRM 10222). Fig. 3. Maalstenen uit Meeuwen (TEMP 73) en Opgrimbie (GRM 10222). twee fragmenten in zandsteen (grofkorrelige conglomeratische zandsteen met keitjes met sterk variërende korrelgrootte & rode conglomeratische zandsteen, zonder toermalien) van acht maalstenen, waarvan zeven roterende Romeinse maalstenen en één bootvormige ligger. 2. Beschrijving en datering De maalsteen uit Meeuwen (fig. 4) is een bijna volledige ligger van 3,40 kg met driehoekige doorsnede, behorend tot het type van de "bootvormige maalsteen met halfhoge kiel", met de volgende maximale afmetingen: 34 cm (L) x 17,5 cm (B) x 6,6 cm (H). Noch werktuigsporen, noch glans door wrijving zijn zichtbaar. De hellingsgraad van de flanken ten opzichte van het maalvlak bedraagt 32° voor de licht concave flank en 34° voor de rechte flank. Het centrale deel van het actieve maalvlak is licht concaaf. Het exemplaar uit Opgrimbie (fig. 5) is een onvolledige ligger van 3,35 kg met driehoekige doorsnede, eveneens behorend tot het type van de ‘bootvormige maalsteen met halfhoge kiel‘, met de volgende maximale afmetingen: 26,2 cm (L) x - 191 - Else H , Tatjana G & Roland D Fig. 4. Maalsteen uit Meeuwen (TEMP 73). Fig. 5. Maalsteen uit Opgrimbie (GRM 10222). 15,6 cm (B) x 8,3 cm (H). Noch werktuigsporen, noch glans door wrijving zijn zichtbaar. De hellingsgraad van de flanken ten opzichte van het maalvlak bedraagt 28° voor de eerder rechte/licht bolle flank en 31° voor de licht concave flank. De afgebroken zijde vertoont een golvend oppervlak. Het centrale deel van het actieve maalvlak is horizontaal, terwijl de perifere zone meer slijtage vertoont en licht afhelt. Het ontbreekt ons voorlopig nog aan identieke types uit vesiculaire basaltlava met driehoekig lichaam in doorsnede binnen Limburg en ook in de ruimere regio. Maalstenen zijn lang een verwaarloosde categorie geweest binnen vondstenensembles waardoor het niet altijd vanzelfsprekend is om vergelijkingsmateriaal te vinden. Zo leverde de IJzertijdnederzetting op de Staberg van Rosmeer (B) eerder vlakke broodvormige maalstenen waarvan de grondstof niet werd gedefinieerd (Roosens & Lux 1969 De opgraving van de La Tène nederzetting van Longlier-Masil, provincie Luxemburg (B), bracht twee bootvormige maalstenen aan het licht uit arkose, maar deze zijn “forme ovalaire, face supérieure pratiquement ou parfaitement plane, base bombée” (Cahen-Delhaye 1979) en zijn bijgevolg niet driehoekig in doorsnede. In Orp-le-Grand, gemeente Orp-Jauche, provincie Waals-Brabant (B) werden op de IJzertijdsite gelijkaardige maalsteenfragmenten opgegraven, waarvan de grondstof van alle vier exemplaren eveneens werd gedefinieerd als arkose (Cahen-Delhaye 1973). Op de site Ressen-Zuiderveld, gemeente Nijmegen (NL), werd een bootvormige maalsteen uit Eifel basaltlava met een in doorsnede ‘ongeveer driehoekig’ lichaam blootgelegd. Het betreft een vrijwel gave ligger behorend tot de late Bronstijd of vroege IJzertijd (van den Broeke e.a. fig. Voor de datering hebben we ons gebaseerd op de typologie van Mangartz (Mangartz , afb. 5 naar HoltmeyerWild, 36-37) en stemmen onze maalstenen overeen met het type 3a + 3b = bootförmige Reibsteine ( Late Ha/LT). Volgens de typologie van Crawford en Röder (Crawford & Röder 1955, 69, fig. 1: type 2; Röder , fig. : type 2) waabij onze maalstenen quasi identiek zijn aan type 2, is de datering voor dit type Hallstatt C 800-600 v. Chr. (Crawford & Röder 1955, 70). Deze typologie steunt volgens Crawford en Röder op vondsten uit gedateerde nederzettingen (Crawford & Röder 1955, 68). ver de typologieën is evenwel discussie (van den Broeke 1987 over Joachim en van Heeringen 1985; van den Broeke e.a. 2010 over Joachim 1985 en Hörter 1994). De maalsteen uit Opgrimbie is een protohistorische maalsteen, hergebruikt in de Romeinse tijd. - 192 - Verloren brood, gevonden stenen. Twee protohistorische maalstenen uit de collecties van het Gallo-Romeins Museum Tongeren (prov. Limburg, België) Fig. 6. Microscopisch beeld van een slijpplaatje van staal TEMP 73, genomen in doorvallend gepolariseerd licht zonder gekruiste polarisatoren. Opvallend zijn de vrij grote gezoneerde fenokristen van clinopyroxeen in een fijnkorrelige grondmassa. Fig.7. Microscopische opname van een slijpplaatje van een staal uit de Eichholz extractiesite in de Westelijke Vulkaaneifel regio. Doorvallend gepolariseerd licht zonder gekruiste polarisatoren. 8.3 De onderzijde van deze laatste is evenwel bol, in tegenstelling tot de exemplaren uit het museum. verweerd en vertoont een honinggele kleur. Het slijpplaatje van staal TEMP 73 werd microscopisch vergeleken met slijpplaatjes van gekende Romeinse extractiesites van Basaniet in de Eifel, die ook reeds tijdens de pre-Romeinse periode in gebruik waren (Hörter 1994). Hieruit blijkt dat de petrografische karakteristieken van de onderzochte maalsteen goed overeenkomen met deze van de Eichholz extractiesites uit de Westelijke Vulkaaneifel (fig. 7). Op basis van petrografische karakteristieken kan de herkomst van staal TEMP 73 uitgesloten worden van de exclusief pre-Romeinse extractiesites zoals deze van Ruderbüsch. 3. Herkomstanalyse 3.1 Petrografie Macroscopisch kan de maalsteen uit Opgrimbie (GRM 10222) beschreven worden als grijze vesiculaire lava, waarschijnlijk uit het Eifelgebied. Een staal wordt op dit ogenblik onderzocht door T. Gluhak. De resultaten zullen gepubliceerd worden in in 2014. Het petrografisch onderzoek van de maalsteen uit Meeuwen (TEMP 73), waarvan de uitgebreide resultaten eveneens in zullen gepubliceerd worden, gebeurde ook door T. Gluhak. Macroscopisch kan de maalsteen beschreven worden als een grijze vesiculaire lava waarbij grote, met elkaar verbonden blaasjes een sterk poreus netwerk uitbouwen. Talrijke witte (dominant), gele en oranje opvullingen van de blaasjes zijn zichtbaar. In de kern of op een breukvlak van de steen zijn groene insluitsels herkenbaar. Pyroxeenfenokristen zijn amper zichtbaar. Een vloeistructuur is mogelijk aanwezig (Melkert & Kars 2012). Microscopisch is het onderzochte staal (fig. 6) een sterk vesiculair porfirisch gesteente met grote fenokristen van clinopyroxeen, die zelfs met het blote oog zichtbaar zijn. Petrografisch kan het gesteente als een Basaniet geklassificeerd worden. De meeste fenokristen bestaan uit clinopyroxeen, olivien-fenokristen daarentegen zijn minder talrijk. Sommige van de clinopyroxeen-fenokristen vertonen een duidelijke zonering in de buitenste rand, andere hebben een donkere kern. De olivien-fenokristen zijn veel kleiner en vertonen een beginnende verwering. De microlithische grondmassa bestaat hoofdzakelijk uit clinopyroxeen, nefelien, ertsmineralen, leuciet, perovskiet en meliliet. Dit laatste mineraal is sterk 3.2 Geochemische evaluatie Voor een exacte herkomstbepaling werd de geochemische samenstelling van de maalsteen vergeleken met de geochemische gegevens van materialen uit verschillende pre-Romeinse tot Romeinse extractiesites van de Eifel regio (Gluhak & Hofmeister 2009; 2011). De resultaten van dit onderzoek evenals de normatieve mineralogische samenstelling van staal TEMP 73, worden in onderstaande tabel weergegeven: - 193 - SiO2 (%) Al2O3 Fe2O3(t) MnO MgO CaO Na2O K2O TiO2 P2O5 LOI anorthiet diopsied olivien magnetiet ilmeniet apatiet nefelien leuciet Ca-orthosilicaat Temp 73 42,75 12,21 11,43 0,19 10,21 15,64 2,01 1,93 2,80 0,84 2,34 18,59 34,24 17,30 1,67 5,32 1,83 9,21 8,94 3,54 Else H , Tatjana G & Roland D 1994; Mangartz 2008) evenals data van andere vulkanische gesteenten uit Europa, die ook werden ontgonnen voor maalstenen, in een TAS-diagram geplot (Gluhak & Hofmeister 2011 en verdere referenties hierin). De data van TEMP 73 liggen inderdaad zeer kort bij deze van de Eifel basanieten en Eifel-melanefeliengesteenten, en dit binnen een zone die ook nog wordt bedekt door basanitische gesteenten uit de Vogelsberg regio (D) en Frankrijk. Fig. 8. Total-alkali-silica diagram voor staal TEMP 73 in vergelijking met geologisch stalen van groeven uit de Eifel, Italië en Frankrijk (Gluhak & Hofmeister 2009, 2011 en referenties hierin). Het “total alkali silica (TAS) diagram” (fig. 8) wordt gebruikt voor de classificatie van vulkanische gesteenten. Met een samenstelling van meer dan 10% normatief olivien (cf. tabel olivien: 17,30), kan staal TEMP 73 gedefinieerd worden als een Basaniet, hetgeen goed overeenstemt met de petrografische determinatie. Als vergelijking werden data van materialen uit extractiesites van de Eifelstreek, die reeds tijdens preRomeinse tot in Romeinse tijden werden ontgonnen (Hörter Uit een vergelijking van de hoofdelementen van TEMP 73 met referentiedata voor basaniet- en melanefelien gesteenteextractiesites in de Vulkaaneifel regio (Gluhak & Hofmeister 2009), blijkt dat de geochemische samenstelling van het artefact goed overeenkomt met de hoofdelement-samenstelling van deze locaties (fig. 9). Een 2D- elementvergelijking suggereert bovendien een herkomst uit de extractiesites van Eichholz, Dietzenley, Rossbüch of Goosberg. Het TAS-diagram (fig. 8) toont echter aan dat vulkanische gesteenten met een gelijkaardige samenstelling ook nog bestaan binnen de Vogelsberg regio (D) en binnen het Centraal Massief en de Languedoc regio van Frankrijk (Gluhak & Hofmeister 2011 en referenties hierin). Om na te gaan of ons artefact inderdaad afkomstig is van basanietgesteenten uit de Eifel regio of van een totaal ander gebied, wordt een z.g. hiërachische clusteranalyse toegepast. Fig. 9. Selectie van de samenstellingen van de hoofdelementen voor Eifel extractiesites in Gluhak & Hofmeister (2009). - 194 - Verloren brood, gevonden stenen. Twee protohistorische maalstenen uit de collecties van het Gallo-Romeins Museum Tongeren (prov. Limburg, België) De geochemische data van de basaniet- en melanefelien gesteente-extractiesites uit de Eifel worden samen geclusterd met deze van ons artefact. Indien het artefact afkomstig is uit één van deze extractiesites, dan zal het worden toegekend aan de overeenkomstige cluster. Indien dit niet het geval is dan zal dit leiden tot een aparte cluster (voor meer details over deze data-transformatie en clustermethode, zie Gluhak & Hofmeister 2009 en 2011). Uit de resultaten van deze clusteranalyse blijkt dat staal TEMP 73 inderdaad vervaardigd werd uit basanieten van de Eifel regio. Uitgaande van zestien clusters belandt staal TEMP 73 uiteindelijk binnen een cluster die bijna volledig bestaat uit stalen afkomstig van het Eichholz extractiesite, met één uitzondering (allicht een verkeerde classificatie) uit Rossbüch. Dit betekent dat het via clusteranalyse niet alleen mogelijk is om een Eifel-herkomstgebied voor staal TEMP 73 aan te tonen, maar dat het tevens mogelijk is om op multivariaat niveau te bewijzen dat het artefact inderdaad afkomstig is uit de extractiesite van Eichholz, (50°17’0,45’’N 6°41’36,94’’E) zoals ook al werd aangetoond via petrografische weg en op basis van een eerste geochemische evaluatie. 4. Conclusie Reeds macroscopisch zijn beide maalstenen van elkaar te onderscheiden en komt alleen de maalsteen uit Meeuwen uit Eichholz. Deze herkomst lijkt vrij uitzonderlijk te zijn. Het lopende onderzoek zal zeker bijkomende interessante gegevens opleveren die uitgebreid besproken zullen worden in de publicatie over de collectie maalstenen van het GalloRomeins Museum in de reeks in 2014. 5. Dankwoord Onze dank gaat uit naar Eric Goemaere voor de determinatie van de zandsteen, naar Guido Schalenbourg en Tatjana Gluhak voor de foto’s, naar Marijke Willaert en Jo Klaps (Studio Brussels Lof) voor de tekeningen, naar Saidja Heynickx en Jo Klaps voor het bewerken van de afbeeldingen. Een woord van dank aan collega’s Theo Deckers, Igor Van den Vonder en Linda Bogaert voor de gevarieerde assistentie en Guido Creemers voor het bieden van opportuniteiten. Wij zijn nog dank verschuldigd aan Peter van den Broeke voor de nuttige documentatie en tot slot wensen wij Eugène Warmenbol nog te danken voor het ter beschikking stellen van zijn creatieve geest. Bibliografie CAHEN-DELHAYE, Sondage dans un site d’habitat de l’âge du fer à Orp-Le-Grand, Archaeologica Belgica, 151. Bruxelles: Service national des Fouilles. CRAWFORD, O.G.S. & RÖDER, J 1955. The quern-quarries of Mayen in the Eifel, Antiquity, 114, pp. 68-76. CREEMERS, G 1986. Meeuwen (Meeuwen-Gruitrode, Limburg), Archeologie, 2, p. 103. DE BOE, Opgrimbie: Romeinse grafvondsten, Archeologie, 2, p. 110. DE BOE, G. 1981. Romeinse grafvondsten te Opgrimbie. In: Conspectus MCMLXXX, Archaeologia Belgica, 238. Brussel: Nationale Dienst voor Opgravingen, pp. 42-46. GLUHAK, T.M. & HOFMEISTER, W. 2009. Roman lava quarries in the Eifel region (Germany): geochemical data for millstone provenance studies, Journal of Archaeological Science, 36, pp. 1774-1782. GLUHAK, T.M. & HOFMEISTER, W. 2011. Geochemical provenance analyses of Roman lava millstones north of the Alps: a study of their distribution and implications for the beginning of Roman lava quarrying in the Eifel region (Germany), Journal of Archaeological Science, 38, pp. 1603-1620. HÖRTER, F. 1994. Getreidereiben und Mühlsteine aus der Eifel. Ein Beitrag zur Steinbruch- und Mühlengeschichte. Geschichts- und Altertumsverein für Mayen und Umgebung. Mayen. JANSSEN, L. IJzertijdwinning in de Romeinse tijd te Opgrimbie, Limburg, 58, pp. 259-278. JOACHIM 1985. Zu eisenzeitlichen Reibsteinen aus Basaltlava den sogenannten Napoleonshüten, Archäologisches Korrespondenzblatt, 15(3), pp. 359-369. MANGARTZ, F. 2008. Römischer Basaltlava-Abbau zwischen Eifel und Rhein, Vulkanpark-Forschungen, 7. Mainz: Römisch-Germanisches Zentralmuseum. MELKERT, M.J.A. & KARS, H. 2012. Archaeo-petrographic research into quern stones and an unknown object from the Gallo-Roman Museum at Tongeren; catalogue. Onuitgegeven rapport. MERTENS, J. 1959. Opgrimbie (Limburg). Archeologie, 1, p. 135. MERTENS, J. 1964. Opgrimbie: Romeinse villa, Archeologie, 2, p. 101. MERTENS, J. 1980. IJzerwinning te Opgrimbie, Archeologie, 1, p. 36. CAHEN-DELHAYE . 1979. Nécropole et site d’habitat de La Tène à Longlier-Massul. Fouilles de A. Cahen-Delhaye, P.P. Bonenfant et A. Geubel, Archaeologica Belgica, 218. Bruxelles: Service national des Fouilles. RÖDER, J. 1958. Antike Steinbrüche in der Vordereifel. In: W. KRÄMER (red.), Neue Ausgrabungen in Deutschland. Berlin, pp. 268-285. CLAASSEN, A 1964. Opgrimbie. Romeinse villa!?, Limburg, 43, pp. 195-197. ROOSENS, H p. - 195 - Opgrimbie: Romeins, Archeologie Else H , Tatjana G & Roland D ROOSENS, H. & LUX, G.V. Een nederzetting uit de IJzertijd op de Staberg te Rosmeer, Archaeologica Belgica, 109. Brussel: Nationale Dienst voor Opgravingen. VAN DEN BROEKE, P.W. 1987. De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland. In: W.A.B. VAN DER SANDEN & P.W. VAN DEN BROEKE (red.), Getekend zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Bijdragen tot de studie van het Brabantse heem, 31. Waalre: Stichting Brabants Heem, pp. 23-43. VAN DEN met bijdragen van VAN MiddenNeolithicum tot en met Vroeg-Romeinse tijd in het Zuiderveld. Onderzoek van nederzettingssporen en graven te NijmegenRessen, Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport, 15. Nijmegen. VAN HEERINGEN, R.M., 1985. Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die Niederlande importieren vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit, Archäologisches Korrespondenzblatt, 15(3), pp. 371-383. - 196 -