FILOSOOF OVER FILOSOOF
De opvallend moderne
ideeën van Adam Smith
RELIGIE EN GODSDIENSTVRIJHEID
De Schotse filosoof en grondlegger
van de economische wetenschappen,
Adam Smith (1723 - 1790), is nog
altijd bekend om zijn pleidooi voor
vrije markten, vrij personenverkeer,
en vrij handelsverkeer. Maar in zijn
Enquiry Concerning the Nature and
Causes of the Wealth of Nations (1776;
hierna Wealth of Nations) pleit hij ook
voor een verregaande godsdienstvrijheid. Hierin is hij veel radicaler dan
bijvoorbeeld Spinoza en zijn goede
vriend David Hume. Kort gezegd: volgens Smith moet de staatsgodsdienst
afgeschaft worden. Bovendien moet
de overheid géén toezicht houden op
religie, en ophouden de salarissen van
dominees en priesters te betalen.
Volgens Smith moet
de staatsgodsdienst
afgeschaft worden
Smith’s pleidooi voor algehele godsdienstvrijheid was meteen heel
invloedrijk: de Amerikaanse founding
father James Madison las Wealth of
Nations kort na het verschijnen ervan.
Zoals de Amerikaanse geleerde Samuel
Fleischacker bewezen heeft, gebruikte
Madison de argumenten van Smith
in zijn essay Federalist No. 10, dat de
basis vormt van de godsdienstvrijheid
in de Amerikaanse grondwet.
Er wordt vaak ten onrechte gedacht dat Smiths Wealth of Nations een waardevrije
wetenschap vertolkt. Adam Smith, 1723 - 1790. Artiest onbekend (Schots), olie op doek.
Smith gaat ervan uit dat bij algehele
godsdienstvrijheid, religie in elkaar
scherp beconcurreerde sektes uiteen
zal vallen. Hij hoopt dat die concurrentie drie maatschappelijke voordelen oplevert:
(i) Niemand hoeft zich buiten de
religie gesloten te voelen, en dat voorkomt sociale onrust.
38 > mei 2014
DEGEUS
FILOSOOF OVER FILOSOOF
(ii) Als een religieuze sekte te veel
politieke invloed bemachtigt, dan zullen de andere sekten zich daartegen
verzetten.
Hoewel Smith uitgesproken
antiklerikaal is, verwacht
hij niet dat religie gaat
verdwijnen. Smith heeft
een zeer gezonde argwaan
tegen politieke projecten
waarvoor de mens radicaal
veranderd moet worden
(iii) In een relatief kleine sekte is onderlinge sociale controle en geborgenheid mogelijk. Dit laatste is volgens
Smith wenselijk omdat mensen in
moderne, grote steden niet alleen in
alle anonimiteit misdaden kunnen
plegen, maar zich ook heel eenzaam
kunnen voelen. Dus, een vrije ‘markt’
van religies is voor Smith een sociaal
wenselijk antwoord op de te verwachten sociale problemen die kunnen
ontstaan door de verstedelijking – wat
zelf weer het resultaat is van meer
handel en vrij personenverkeer.
Smith hoopt dat door onderlinge concurrentie de extreemste randjes van
religie verminderd kunnen worden.
Maar tegelijkertijd denkt hij ook dat
religie door deze concurrentie dynamisch blijft – elke sekte moet zich
inspannen om zieltjes te winnen en te
behouden. Want hoewel Smith uitgesproken antiklerikaal is, verwacht hij
niet dat religie gaat verdwijnen. Zoals
hij in zijn andere hoofdwerk, The Theory of Moral Sentiments (eerste druk
1759), beargumenteert, meent hij in
navolging van Spinoza en Hume dat
de oorspronkelijke impuls en drang
naar religie in de onuitroeibare angsten en verlangens van de mens ligt.
Smith heeft een zeer gezonde argwaan
tegen politieke projecten waarvoor de
mens radicaal veranderd moet worden. Hij hoopt wel dat op het toneel
en in de opera de spot met de clerus
gedreven wordt. Dat wil zeggen, Smith
is ook een uitgesproken voorstander
van vrijheid van meningsuiting.
DEGEUS
Bovendien denkt Smith dat religie, in
haar beste momenten, ons plichtsgevoel kan versterken. Maar, wederom
in navolging van Spinoza, die hij nergens noemt, en anticiperend op Kant,
die Smith zeer bewonderde, vindt hij
dat de voornaamste rol voor theologie
ligt in het versterken van de moraliteit: religie moet mensen stimuleren
tot rechtvaardigheid en naastenliefde.
Maar bij een conflict tussen religie en
de moraal, gaat de moraal voor.
SMITH EN DE VRIJE MARKT: EEN
GENUANCEERD VERHAAL
Uit het voorgaande zou men ten
onrechte kunnen afleiden dat Smith
een voorloper is van de negentiendeeeuwse nachtwakersstaat. Dit is om
vier redenen een vergissing: allereerst
nuanceerde Smith zijn pleidooi voor
vrije markten; de maatschappij heeft
het recht om wat economen nu ‘negatieve externaliteiten’ noemen te voorkomen. Als voorbeeld besteedt Smith
veel aandacht aan de uitwassen bij
financiële markten en bankverleners,
en die (goed leesbare) hoofdstukken
zijn nog altijd het lezen waard.
Smith geloofde dat economie
een morele wetenschap is
Ten tweede, is Smith voorstander
van een reeks sociale voorzieningen
waar de markt geen goede oplossing
biedt: volksgezondheid, onderwijs,
publieke werken en het leger of de
marine. Hierin zoekt hij vaak naar
publiek-private constructies waarin
individuele belangen de maatschappij ten goede komen. In zijn Theory of
Moral Sentiments laat hij zelfs expliciet
ruimte voor een publieke rol voor herverdeling. Maar in de nadagen van het
feodalisme, hoopt hij dat zijn pakket
economische en sociale hervormingen
vanzelf tot veel meer gelijkheid zullen leiden. Om de invloed van religie
tegen te gaan, vindt hij trouwens dat
er in het onderwijs veel aandacht naar
wetenschap en filosofie moet gaan.
Franse, en Nederlandse Compagnieën
– niet alleen omdat ze monopolies
zijn, maar vooral omdat ze onmenselijke, overzeese rijken in stand houden
die tot plundering, hongersnood, slavernij, en onnodige oorlogen leiden.
Handel kan tot conflict leiden, en
het vereist staatsmanschap om dit te
voorkomen.
Smith is voorstander van een
reeks sociale voorzieningen
waar de markt geen
goede oplossing biedt
Ten slotte, was Smith een voorstander
van progressieve belastingen: de rijken
genieten meer voordeel van de sociale
status quo en moeten dus meer meebetalen.
Deze vier voorbeelden worden allemaal in Wealth of Nations besproken. Dit schrijf ik met nadruk, want
er wordt vaak ten onrechte gedacht
dat Wealth of Nations in moderne zin
een waardevrije wetenschap vertolkt,
en dat Smith’s moraalleer alleen in
Theory of Moral Sentiments voorkomt.
Maar Smith, die ook in zijn postuum
verschenen Essays on Philosophical
Subjects (1795) een diepzinnig wetenschapsfilosoof en historicus blijkt
te zijn, geloofde dat economie een
morele wetenschap is. En daar is nog
steeds wel iets voor te zeggen.
Eric Schliesser
Over de auteur:
Prof. dr. Eric Schliesser is als BOFonderzoeksprofessor verbonden aan de
vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen van de Universiteit Gent. Hij
is gespecialiseerd in 17e en 18e-eeuwse
filosofie en schrijft ook over filosofie van
de economie. Voor de prestigieuze reeks
Routledge Philosophers Series werkt hij
aan een monogragfie over Adam Smith.
Ten derde, denkt hij dat bedrijven niet
te machtig mogen worden: hij is een
verklaard tegenstander van de Britse,
mei 2014 > 39