Doelstellingen van deze module 'Oplevering van de kaart'
Deze module gaat over de uiteindelijke oplevering van de kaart, zodat die kaart goed ter beschikking wordt gesteld bij de eindgebruiker, of dat nu digitaal of analoog is. Na het lezen van deze module kent de lezer de belangrijkste aspecten die daarbij een rol spelen, ouputformaten en resolutie.
Het belangrijkste bij geo-visualisatie is het uiteindelijke resultaat: de kaart (website of GIS-viewer). Hiermee wordt de informatie immers overgedragen. Voordat op het opleveren zelf daadwerkelijk wordt ingegaan, wordt de lezer nog even geprikkeld met wat 'vervelende' vragen. Iets dat iedereen die een kaart gaat opleveren zou moeten doen. Want:
Is de kaart echt wel goed? Zijn er niet toch nog verbeteringen aan te brengen? Beantwoordt de kaart aan de vooraf bedachte doelen? Roept de kaart niet nieuwe vragen op? En moeten die dan misschien voorkomen of beantwoord worden? Sluit de kaart aan bij de doelgroep?
Dit alles kan getest worden middels een evaluatie.
Daarna zal aan de orde komen een stuk over het 'bewust afwijken van cartografische richtlijnen en conventies'. We hebben in alle voorgaande modules vooral gezien hoe het zou moeten. Richtlijnen en regels, vaak terecht, vlogen ons daarbij om de oren. Staar je er echter niet blind op. Dat waren immers handvatten. Afhankelijk van jouw data, van de doelgroep en het doel dat jij kent, zijn er vast andere mogelijkheden. Dat hoofdstuk roept op je creativiteit en inventiviteit te gebruiken. Zodat er ook ruimte is voor een bijzondere en opvallende kaart, en niet alleen maar een 'cartografisch goede' kaart. Dit onder het mom van 'het oog wil ook wat' en 'de illustratie moet ook mooi ogen als trekpleister voor bij een artikel'.
Het laatste deel van deze module gaat over het opleveren zelf. Met name hoe dat digitaal moet. Zaken die aan de orde komen zijn onder andere resolutie en opslagformaten.
Het evalueren van kaarten
Evalueren is bij het maken van de meeste kaarten noodzakelijk. Dit om tot verbeteringen te komen, vóórdat de kaart (duur!) gedrukt wordt en er toch een fout op blijkt te bestaan. Verbeteringen zijn nodig om te voorkomen dat de lezer mogelijk verkeerde of zelfs schadelijke conclusies trekt.
Hoe zwaar het evalueren moet, hangt uiteraard af van de belangrijkheid van de kaart. Moeten er 10.000 exemplaren van worden gedrukt? Kan een eventuele fout snel en makkelijk verbeterd worden, zoals dat bij een website het geval is? Gaat de kaart over een gevoelig onderwerp? Maakt de kaart deel uit van een belangrijke of wetenschappelijke vernieuwende publicatie? Of - misschien wel belangrijker - neem je uit je zelf je eigen product serieus? Mensen maken fouten. Kaartenmakers dus ook. Je zal, na vele uren denk- en doewerk, heus wel één kleine fout gemaakt hebben. Of er zal toch echt wel een verbetering mogelijk zijn. Kan het toevoegen of weglaten van een kaartlaag, object of label, of een iets ander symbool of kleur, de kaart misschien toch verbeteren? Vast wel. De kans is echter groot dat jij die ene verbetering net niet ziet. Je hebt daarvoor immers al enkele andere verbeteringen doorgevoerd. Kortom: doe een extra check op je kaart en doe dat niet alleen.
Wie kan evalueren?
De kaart kan worden geëvalueerd door:
een inhoudelijke deskundige.
Het gaat hier om de onderzoeker, de dataleverancier. Bij een bodemkaart is dat de bodemdeskundige, bij bevolkingsdichtheid is dat de demograaf of sociaal geograaf, enzovoort. Alle aspecten, maar in het bijzonder, de oorspronkelijke gegevens, zullen aan de orde moeten komen bij zijn evaluatie.
jou zelf
Doe die evaluatie op een ander moment, na een kop koffie, na nog eens de opdracht te hebben bekeken, of andere kaarten / kaartsoorten te hebben bekeken.
een cartograaf / GIS-specialist (een collega)
op alle aspecten.
één of meerdere personen uit de doelgroep
Dat zijn de kaartlezers. Zeker wanneer het belang groot is, is het verstandig deze personen niet over te slaan. Bedenk wel dat hun commentaar weer met een ander oog beoordeeld moet worden, door jou. Een opmerking als: "die legenda eenheid moet roder" gaat echt te ver. Vraag waarom hij dat denkt, wat het probleem is. Iemand anders wil hem misschien geler. Het probleem achter de opmerking, daar gaat het om. Als dan blijkt dat hij zegt: "hij moet roder, want ik kan dan de teksten beter lezen", of "hij moet roder, want dan zie ik het onderscheid met die andere vlakken beter" dan kan je zelf beslissen of je misschien niet beter de teksten anders moet weergeven, of juist die andere vlakken een andere kleur moet geven.
Wat kan geëvalueerd worden?
Hiervoor kunnen onder andere gebruikt worden de 2 kernvragen die Bertin formuleerde. Beantwoordt de kaart de volgende twee kernvragen wel juist?:
Welk kenmerk speelt er op die plek?
Hoe is de geografische spreiding van dat kenmerk?
In hoeverre de kaart deze kernvragen moet kunnen beantwoorden, hangt af van het doel en de doelgroep van de kaart. Deze twee vragen zijn voor een gewone leek - de uiteindelijke kaartlezer - wat te cryptisch; ze zijn dan ook meer bedoeld voor iemand die het verhaal van Bertin uit deel B min of meer kent.
Stuur de proefpersoon met een algemene vraag op pad:
Hier is een kaart, wat vind je ervan?
Dit is dus een open vraag. Geef hem de tijd. Zeg dat hij zo veel mogelijk negatieve en positieve dingen moet noemen. Vraag daarna door op wat hij allemaal noemt. Gebruik elke keer zijn opmerkingen als uitgangspunt, kom zelf niet met oplossingen, maar vraag door. Neem elke opmerking serieus ("Waarom vind je dat dan?") en spreek hem niet tegen ("Ja, maar dat heb ik groen gemaakt, omdat ..."). Hem uitleg geven kan na de evaluatie. Komen er weinig reacties, vraag dan door met vragen als "Wat zie je er in?", "Wat zijn de twee belangrijkste conclusies die je kan trekken?", "Noem drie zwakke, drie opvallende en drie sterke punten van deze kaart?".
Stuur de proefpersoon (wellicht een andere proefpersoon dan hierboven) met specifieke vragen op pad:
Wat vind je van de legenda?
Is de legenda duidelijk?
Wat denk je dat het doel is van de kaart?
Vind je de kaart lastig te lezen en wie denk je dat het doel is en waarom?
Ook voor deze vragen geldt weer dat je hem niet moet tegenspreken. Ga na waarom hij iets anders wil zien, waarom hij ergens moeite mee heeft. Zijn verbetersuggesties mag je ook bespreken, maar spreek hem niet tegen. Je kan wel vragen of iets anders ook een oplossing zou kunnen zijn voor hem.
Hier onder staan meer evaluatievragen die ook wat algemener van aard zijn en die je zowel zelf als door iemand anders kan laten beoordelen.
Over de layout en de kaartonderdelen:
Is de kaart rustig, hoe is de balans (verhouding tussen de kaartonderdelen)? Kan die misschien toch anders? Is de kaart niet te vol? Is de kaart niet te rustig? Als de kaart te druk is, zet dan de onderdelen verder uit elkaar, maak het kaartframe iets kleiner, zoom iets minder ver in op de objecten in het kaartframe, gebruik een kleiner font voor de begeleidende tekst of kies een groter formaat.
Zijn er niet te veel (kleine) lege plekken? Dat levert vaak een onrustig beeld. Kies liever voor minder grote lege plekken.
Zijn de kaartonderdelen goed uitgelijnd en niet handmatig op ongeveer de juiste plek geplaatst? Dat laatste komt amateuristisch over.
Zijn sommige kaartonderdelen niet te groot of te klein? De titel moet groot genoeg zijn (tekstgrootte minimaal driemaal die van de overige tekstgroottes). Is de schaalbalk niet te groot?
Overlappen de kaartonderdelen niet teveel? Kunnen de legenda, schaalaanduiding en dergelijke wel binnen het kaartframe, of kunnen ze er niet toch beter buiten?
Zijn er randen rondom de kaartonderdelen gebruikt en hebben deze kaartonderdelen een achtergrondkleur? Zo ja, levert dat niet een te onrustig beeld op?
Zijn alle kaartonderdelen, zoals de noordpijl, de (gehele) begeleidende tekst, de ondertitel en de projectieaanduiding wel nodig?
Is de gedetailleerdheid, grootte van de labels en de symbologie wel afgestemd op de doelgroep, de zaal waar de kaart in komt te hangen? Of mag de kaart gedetailleerd zijn omdat deze desnoods met een loep op het bureau gelezen gaat worden? Zie eventueel Relatie tussen kaartformaat en detail.
Is de kaart attractief/spannend genoeg, is de kaart niet te saai? Afhankelijk van het medium en de doelgroep kunnen de opzet, kleur en titel misschien wat uitdagender.
Is de titel wel juist? Moet er bijvoorbeeld niet een jaartal bij? Zie ook Titel.
Over de inhoud van het kaartframe / de kaartinhoud:
Is de kaart voor de doelgroep niet te simpel of te moeilijk?
Is de kaart wel interessant genoeg? Moeten bepaalde verschillen misschien meer (of minder) worden aangezet. Bijvoorbeeld door lijndikteverschillen groter te maken, meer zwart toe te voegen bij de hogere klassen van kleurenschema's, of door cirkels of staafdiagrammen van grootte aan te passen.
Zijn de juiste referentielagen (om te zien waar het fenomeen zich afspeelt) met een beperkt aantal topografische namen in beeld? Of zijn er juist te veel van dergelijke informatie die het beeld vertroebelt?
Zou de kaart ook zonder legenda nog redelijk (goed) gelezen kunnen worden? Zo nee, is dat dan erg en of kan dat worden opgelost door de titel aan te passen of een extra onder titel er in aan te brengen?
Zijn alle legenda-eenheden in de legenda wel nodig? Formeel zou je misschien alles er in willen zetten. Maar als naast de meeste grijze lijnen toch al een label met een straatnaam staat, of bij alle zwarte punten staat toch al een plaatsnaam, waarom zou je van die grijze lijnen en zwarte punten dan in de legenda opnemen?
Kunnen er minder thema's / kaartlagen in het kaartframe? Zo nee? Kan het aantal objecten per thema / kaartlaag misschien omlaag?
Ontbreken er misschien essentiële kaartlagen? Kaartlagen kunnen gebruikt worden voor referentie-, analyse- en geldigheidsdoeleinden; zie eventueel Informatie-lagen.
Zijn de juiste objecten wel gekarteerd, dat wil zeggen, hadden plaatsen (locaties) niet beter vlakken (gemeenten) kunnen zijn? En hadden gemeentes misschien niet wijken moeten zijn? Zie eventueel Individuele of geaggregeerde objecten in deel B.
Is het juiste coördinatensysteem gebruikt? Richtlijnen: In Nederland: RD-stelsel. Wereldwijd en gehele continenten bij choropleten: een oppervlaktegetrouwe projectie. Zie verder de suggesties en voorbeelden in Vervolg Cartografie in deel A.
Zijn er labels of grenzen die aan de randen storend of onnodig in beeld komen? Verwijder die of zoom iets verder in of uit, zodat deze niet meer (hinderlijk) in beeld komen.
Over de symbologie, de legenda en de classificatie:
Maak eens een zwart-wit kopie of print van de kaart. Hoe oogt de kaart dan? Is dat de bedoeling? Let vooral op of het volgordelijke kleurenschema nog wel volgordelijk is. En zijn de klassen met dat kwantitatieve kleurenschema nog goed onderscheidend?
Is het aantal klassen niet te hoog? Kan vijf ook in plaats van acht?
Moeten er labels bij voor (sommige) uitschieters op thematische kaarten?
Zijn alle labels wel nodig, of zijn alleen een beperkt aantal labels (bij uitschieters / de hoofdstraten) genoeg?
Is de visuele indruk van het gekozen kleurenschema wel juist ten opzichte van de werkelijke waarden? Zie eventueel De visuele indruk van een kleurenschema in deel B.
Had de data niet beter relatief (in percentages) in plaats van absoluut (aantallen) moeten zijn? Oftewel: Is de data wel genormaliseerd (zie eventueel normaliseren (1) en normaliseren (2)). Cirkels met absolute aantallen inwoners kan je ook omzetten naar aantal inwoners/km2. En criminaliteitscijfers kan je omzetten naar aantal per 100.000 inwoners. Of cijfers kunnen worden omgerekend naar afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde in het hele gekarteerde gebied.
Hadden die cirkels, getallen, staafdiagrammen misschien toch niet anders weergegeven moeten worden, of is dat al overwogen gebeurd? Zie eventueel Visualisatiemogelijkheden in deel B.
Zou een andere classificatiemethode misschien nog te overwegen zijn, heb je überhaupt al wel nagedacht over de verdeling van de data? Voor tips en voorbeelden zie eventueel Aanvullende tips bij het classificeren in deel B.
Zijn de belangrijkste objecten van het thema visueel goed op de voorgrond aanwezig? Bijvoorbeeld door primaire, verzadigde kleuren, lijndiktes en -kleuren die goed opvallen. Worden de belangrijkste onderdelen niet te veel in de ondergrond opgenomen? Een goede ondergrond (of referentiekaart met lijnen over de thematische achtergrond) is veel lichter, zoals bij pasteltinten, bevat dunnere lijnen of slechts grijstinten. Zie eventueel Visuele hiërarchie in deel B.
Leiden de gekozen kleuren voor de (hoofd) objecten misschien tot verkeerde associaties? Let bijvoorbeeld op bij groen en rood. Rood is fout, vuur of veel. Lichtblauw is neutraal of zee. Grijs is onbekend. Kortom: kaartlezers hebben bewust of onbewust bepaalde associaties bij kleuren. Soms zijn die associaties hinderlijk. Een niet toegankelijk of onveilig natuurterrein geef je niet weer met de kleur groen. Gebruik voor de zekerheid de tabel Kleurassociaties in deel C of test dit bij de doelgroep.
Overige zaken:
Komt de kaart ook nog goed in beeld op het uiteindelijke medium; scherm, brochure, opgemaakt (PDF-) document?
Is extra uitleg bij de kaart misschien een optie om vragen of verkeerde conclusies te voorkomen? Of staat een dergelijke toelichting misschien al naast de kaart, in de tekst of op de website? Is er nog iets te zeggen over de (on)nauwkeurigheid van de kaart? Was de data echt op alle aspecten betrouwbaar? Wat is de actualiteit van alle getoonde informatielagen? Moet er iets bij gezegd worden voor welke conclusies de kaart zich wel en niet leent?
Ben je geen bronnen / copyright informatie / je eigen naam of dat het bedrijf waar je voor werkt vergeten? Misschien moet er een versie, datum of documentnummer (waar de kaart bij hoort) vermeld worden. Misschien moet het bedrijfslogo worden opgenomen. Is er niet een huisstijl (misschien zelfs specifiek voor kaarten) voor dit bedrijf? Kijk dan waarom dat zo is.
Levert de kaart niet meer vragen op dan hij beantwoordt? Zo ja, kijk dan of er bijvoorbeeld gegevens uit kunnen, of dat er juist gegevens bij moeten. Is de kaart misschien wel goed, maar is de legenda niet duidelijk. Vraag altijd door bij dergelijke opmerkingen over onduidelijkheden de kaart. Bestempel die onduidelijkheden niet als vermeende onduidelijkheden of als het gevolg van een domme doelgroep. Die doelgroep is niet dom; die persoon hoort gewoon tot de doelgroep van jouw kaart!
Bij de reacties op je kaart kom je misschien bepaalde opmerkingen tegen die - bij nadere bestudering - voorkomen hadden kunnen worden door generalisatie. Bijvoorbeeld: "Waar dienen al die lijnen, punten vlakken voor"? "Ik zie door de bomen het bos niet meer!" en "Ik begrijp de kaart wel, heb ook gevonden wat ik moest vinden, maar de kaart (of legenda) vind ik te ingewikkeld, het duurde lang voor ik het echt begreep". Misschien zijn er teveel kaartlagen in het kaartframe aanwezig, of is er geen of niet genoeg generalisatie toegepast op de kaartlagen. Zie eventueel de tips over Generaliseren in deel B.
TIP: Tja, al die reacties op deze vragen leveren wel veel werk op. Maar het product zal dan ook in waarde stijgen. Er zijn plotseling veel minder foute conclusies die getrokken kunnen worden. En al zullen niet alle reacties (positief én negatief) leiden tot een verandering in de kaart; je leert er wel van voor de volgende keer.
SAMENVATTING: Evalueren levert veel reacties op. Naast verbetersuggesties levert het ook betrokkenheid en positieve reacties op. Die kan je gebruiken voor kaarten die je in de toekomst nog gaat maken. Er is veel te evalueren. Je kan dat open en gesloten doen. Open vragen zijn vooral interessant richting 'leken', gesloten vragen zijn meer iets voor de cartografen zelf. Vraag goed door waarom iemand iets vreemd of fout vindt. Dat levert je meer op dan de droge opmerking dat iets te geel, te groot of te druk is. Er zal vast wel iets niet goed zijn aan jouw kaart, iets waar jij over heen hebt gekeken. Evalueren kan zowel jij, een cartografisch onderlegd persoon of GIS-kenner, als een leek. Van die laatste kan soms nog het meeste leren. Neem al zijn problemen en opmerkingen aan voor waar, behalve zijn concrete verbetersuggesties. Hij is immers géén cartograaf / GIS-specialist. Naast de suggestie die hij noemt, zijn er vast nog wel andere manieren om zijn probleem op te lossen of te verminderen.
Bewust afwijken van cartografische richtlijnen en conventies
Zo vlak voor de daadwerkelijke oplevering van een kaart is er misschien een laatste gelegenheid om te kijken of de visualisatie misschien toch anders kan. Ook als dat al niet volgde uit de evaluatie (zie hiervoor).
Eerder werd al betoogd dat vooral goed en snel leesbare lettertypes gebruikt zouden moeten worden. Dit kan afhankelijk van de doelgroep, de verdere inhoud en het onderwerp leiden tot saaie kaarten.
Bij historische kaarten kan bewust gebruik gemaakt worden van een lettertype met schreef, een zwart-wit afbeelding, zoals in het voorbeeld van de kaart van Rome.
Bij specifieke kaartopdrachten kan bewust afgeweken worden van allerlei 'cartografische conventies'. In het voorbeeld van de Flower-Power badplaatsen is gekozen voor:
afwijkend lettertype voor titel en labels (slechter leesbaar, maar aantrekkelijker en opvallender)
afwijkende kleuren (oranje contrasteert minder dan zwart, maar is aantrekkelijker en opvallender)
een afwijkende labelplaatsing. De labels bij strandplaatsen, zoals ook de grotere badplaatsen Recife en Natal dienen normaal gesproken 'in zee' te liggen. Om de nadruk te leggen op juist die steden die ook als hippie-strandplaatsen bekend staan, zijn alléén de labels van die laatste plaatsen 'in zee' geplaatst.
plaatsen die eigenlijk kleiner zijn (de Flower-power-strandplaatsen) zijn met grotere symbolen en labels geplaatst dan steden als Natal en Recife.
Kortom: alles met als doel nadruk te leggen op waar nu om gaat: de Flower-Power-strandplaatsen zijn belangrijker.
Details / waarom ziet deze kaart er uit zoals die er uit ziet: Daarnaast moet het figuur ook plezierig en niet zakelijk en saai overkomen. De doelgroep is waarschijnlijk al geïnteresseerd, is al op de juiste bladzijde van het reisboek (of site) terechtgekomen; deze moet dan vooral het gevoel krijgen dat het er leuk is, en een saai Arial lettertype voor die stranden zou zijn vakantiegevoel wel eens om zeep kunnen helpen. Overigens, doordat de titel, de labels en de symbolen van de kustplaatsen dezelfde kleur hebben, is er géén legenda nodig. De titel is in feite een legenda geworden. Merk op dat de inzet van Zuid-Amerika met een rechthoek (ook weer oranje) laat zien waar de hoofdkaart (ook met een oranje kader) zich bevindt. Voor de doelgroep dient de hoofdkaart niet te veel detail te hebben, dus is flink ingezoomd op de 4 kuststeden. Alléén de grote steden in de omgeving zijn op de hoofdkaart terug te vinden. De kaart van Zuid-Amerika is nodig omdat de gemiddelde strandtoerist wellicht echt alléén voor de (strand)cultuur wil komen, en minder goed weet waar deze steden zich nu precies bevinden. Sterker, hoe Brazilië nu precies deel uitmaakt van Brazilië is misschien wel erg onduidelijk. Vandaar dat ook de kaart van heel Zuid-Amerika niet mag ontbreken. Alleen Brazilië in de inzet-kaart was daarom waarschijnlijk minder duidelijk geweest dan heel Zuid-Amerika. Er is dus goed rekening gehouden met de doelgroep. Tot slot iets over visuele hiërarchie: Omdat de hoofdkaart met de kustplaatsen belangrijker is, is deze in een dikker oranje frame geplaatst dan Zuid-Amerika. De plaatsing van de hoofdkaart wordt ondersteund door de leesrichting van de kaartlezer. Links boven de titel. Dan van links naar rechts: Zuid-Amerika, met daarin 'rechts': waar Brazilië ligt, daar rechts op is een klein kaart frame te zien, daar weer rechts er naast is het grote kaart frame te zien, met daar rechts in beeld de kustplaatsen met daar rechts weer de labels van de namen in beeld.
Een derde voorbeeld is het omdraaien van het noorden. Door af te wijken van een standaard zal een plaatje dat normaal misschien niet op valt, nu wel opvallen. Zie de figuur waarin Canada nu niet eens ten noorden van de VS wordt getoond. Omdat het oog van boven naar beneden 'over een kaart wandelt' blijft vaak het laatste beeld over bij een 'normale' noordgerichte kaart. Bij dit voorbeeld, een zuidgerichte kaart, beklijft het beeld van een groot en leeg stuk Canada. De dominantie van de grote, ontgonnen VS wordt zo erg duidelijk. Zeker als we al die Amerikaanse steden en snelwegen op de kaart zouden zetten. Het kleine randje Canada waar nog net steden en snelwegen zijn, valt daarbij in het niet. De nieuwe kaart van Nederland van het Nirov/ Ministerie van VROM (met daarop locale en kleinschalige plannen van verschillende overheden) past deze truc ook toe. Door de kaart een aantal graden te draaien, zal iemand zijn eigen, bekende gebied met dezelfde frisheid moeten bekijken. Hierdoor ziet de kaartlezer niet zo zeer wat hij al wist, maar ziet hij waar het in de kaart om draait: alle nieuwe plannen.
De oplevering / het uitgeven van de kaart
Het eindresultaat, de kaart, kan analoog (op papier) worden uitgeprint. Het zal echter vaker digitaal worden opgeleverd. Dat is dan in de vorm van een bestand. Dat bestand kan rechtstreeks in een website te zien zijn, als klein plaatje, of het kan downloadbaar zijn op die website. In dat laatste geval is het bestand ook beeldvullend te zien, of kan er zelfs op worden ingezoomd. Ook kan het bestand geleverd worden aan een drukker. Het resultaat op het scherm, uitgeprint op jouw printer, uitgeprint op de printer van een ander en in drukvorm, kan flink verschillen. Houd hier rekening mee. Test dit, of laat dit testen.
Hieronder een tabel van punten waar je rekening mee moet houden als je op je scherm kaarten maakt. De tabel laat de verschillende media zien waarmee de kaart gedeeld kan worden in opklimmende mate van mogelijkheden:
medium
aandachtspunten
richtlijnen
projector
kleurverschillen kunnen erg groot zijn met wat je op het scherm ziet. Zeker via een geprojecteerd via een laptop met een andere schermresolutie en kleureninstellingen ziet het er héél anders uit.
Lijndiktes dienen onderling nog sterker te verschillen om nog onderscheidbaar te zijn. Gebruik minder klassen. Gebruik grotere kleurenverschillen tussen de maximale en minimale waarden. Gebruik nog meer contrast tussen voor- en achtergrond. Test het resultaat altijd. Gebruik zo min mogelijk labels. Kan tot 12 pts lettergrootte aan. In een donkere ruimte zou de achtergrondsymbolen en de kaart zelf donker moeten zijn, terwijl de objecten op de kaart die er toe doen - het onderwerp - juist licht moeten worden weergegeven. In een lichte ruimte is het andersom: achtergrondobjecten licht, en de objecten van het thema donkerder. Blauw en rood worden vaak erg donker - richting het zwart - weer gegeven, waardoor deze slecht uit elkaar te halen zijn.
web (via het scherm)
Is het een fullscreen kaart of minder dan een kwart van het scherm? Wordt het ook getoond op kleine 15-inch schermen (kleiner dan het scherm dat jij hebt)?
Kan véél minder details en teksten aan dan papier. Test het resultaat altijd. Kan tot 8 pts lettergrootte aan, mits deze teksten niet cursief zijn.
papier (printer)
moet rekening gehouden worden met elke printer (ook inktjetprinters en zwart-wit printers)?
laserprinters en nog erger inktjetprinters printen haarfijne lijnen en teksten toch wat 'uitlopend', wat vetter dan drukwerk. Test het resultaat altijd. Kan tot 8 pts lettergrootte aan.
drukwerk
drukwerk levert een nauwkeurig en rustig leesbaar resultaat, reden waarom lijnen en teksten nog zeer fijn en klein kunnen worden afgedrukt. (Alleen kaarten op krantenpapier hebben een lagere kwaliteit; voor die mogelijkheden zie onder papier.
Kan tot 6 pts lettergrootte aan (indien nodig). Via zogenaamde 'matchprints' die de drukker maakt van jouw kaart, kan je te zien krijgen hoe je eindproduct er uit zal komen te zien. Drukkleuren en printkleuren verschillen namelijk altijd, maar een (dure) matchprint niet.
TIP: Bij drukwerk maar nog veel sterker bij printers en plotters worden kleuren vaak véél donkerder afgebeeld dan vooraf gedacht wanneer je de kaart maakt. Dat komt omdat op het scherm de kleuren anders tot stand komen (additief) dan bij de versie op papier (subtractief); zie eventueel in het deel over kleuren (het RGB-systeem en het CYMK-systeem).
TIP: Let op dat je bij sommige kaarten die je oplevert voor websites géén titel moet plaatsen in het digitale bestand zelf, omdat deze onder het figuur, in de website zelf moet komen. Bespreek dit vooraf met de opdrachtgever.
Belangrijk voor het digitaal moeten opleveren zijn aspecten als resolutie, formaattypes. Deze twee aspecten worden in de twee onderstaande paragrafen besproken. Daarna komen enkele technieken aan de orde die de kwaliteit van de output kunnen beïnvloeden of verhogen.
Resolutie
Als het gaat om het opslaan van de bestanden is de resolutie nog belangrijker dan het formaat(type). Met resolutie wordt in het spraakgebruik vaak wat slordig aangeduid als de 'kwaliteit' van het bestand. Hier kan echter van alles mee bedoeld worden. Beter is de simpele definitie van het aantal pixels per centimeter. In het Engels is dat meestal 'Dots Per Inch', vaak afgekort in DPI. Hoe groter dit getal, hoe meer ruimte het bestand op je harde schijf in beslag zal nemen. Het bestand neemt qua fysiek formaat echter niet toe! DPI wordt ook wel eens in PPI (points per inch) uitgedrukt. DPI komt overeen met PPI, dus 100 dpi = 100 ppi.
Een bestand heeft een bepaalde fysieke grootte, in centimeters of in inches.
Moet het bestand later op een A4-tje komen, dan is het formaat - ongeacht de resolutie! - 21 x 29,7 cm.
Moet het bestand later op een website komen, dan is het formaat bijvoorbeeld 4 x 6 centimeter als het om een klein plaatje gaat, of 20 x 30 centimeter als het plaatje beeldvullend getoond moet worden, of gedownload moet kunnen worden.
De minimale resolutie die benodigd is, hangt af van hoe het bestand later aan de doelgroep wordt getoond:
Een scherm heeft een minimale resolutie nodig van 72 dpi tot 200 dpi. Ga aan de veilige kant zitten: gebruik dus 200 dpi. Als er echter op ingezoomd moet kunnen worden, zou je toch weer voor meer dpi's kunnen kiezen.
Een printer heeft een minimale resolutie nodig van 300, 600 of 1200 dpi.
Bij drukwerk is 600 dpi minimaal, maar er wordt soms zelfs 3000 dpi of meer gevraagd!
In de figuur hieronder is te zien wat de resolutie doet met de kwaliteit van het beeld. Er is uitgegaan van een simpele kaart van Nederland met het formaat van een A4-tje. Links is deze met GIS samengestelde kaart opgeslagen met 300 dpi, in het midden met 100 dpi en rechts is 30 dpi te zien. De inzetjes tonen op verschillende manieren dat het beeld naar rechts toe steeds grover wordt. NB: De input is steeds exact dezelfde, even nauwkeurige gegevens; bij het genereren van de output met het GIS-pakket was steeds hetzelfde kaartbeeld zichtbaar.
Enkele conclusies die (mede) getrokken kunnen worden op basis van deze figuur zijn:
Voor beeldschermvullende kaarten is 300 dpi prima.
Voor websites is 100 dpi nog goed, maar minder - zoals 30 dpi - is beslist onvoldoende!
Grotere afbeeldingen van meer dan 100 cm2 zijn in het bitmap-formaat (ongecomprimeerd) bijna onhandelbaar groot, zelfs wanneer je nog voor het vrij ruwe 300 dpi resolutie kiest. Kies dan niet een nog lagere resolutie, maar kies voor een ander (opslag) formaat, zoals PNG (zie later in deze tekst).
Dankzij de techniek 'anti-aliasing' (zie in de paragrafen hierna) lijkt een kaartje met een lage resolutie (zoals die van 30 dpi) van een bepaalde afstand nog aardig wat. De zwarte, ronde punt van Middelburg lijkt van een afstandje echt op een rondje, door allerlei groene grijstinten die er omheen zijn gecreëerd. Inzoomen heeft echter geen enkel nut. Wordt bewust gekozen voor lage resoluties, dan is 'anti-aliasing' als opslagtechniek aan te raden (zie later).
Vreemd maar waar en eigenlijk heel logisch: Een hogere resolutie zorgt voor een groter bestand, maar de afbeelding (het formaat) blijft even groot. Een hogere resolutie, bij een gelijk aantal pixels per bestand levert een kleinere afbeelding. Een grotere afbeelding (dus met grotere afmetingen) bij een gelijkblijvende resolutie levert een groter bestand (meer kilobytes) op. Een grotere afbeelding met een lagere resolutie kan een even groot bestand opleveren.
SAMENVATTING: Resolutie is het aantal pixels per lengte-eenheid, bijvoorbeeld per centimeter. Meestal wordt dit uitgedrukt in dots (=pixels) per inch, en afgekort tot DPI. Omdat je doelgroep je kaarten meestal niet in een GIS-pakket ontsluit, zal je het schermbeeld moeten opslaan in een bepaald formaat. De resolutie is daarbij essentieel. Voor kaartjes op papier moet je minimaal 300 dpi kiezen, voor websites het 200 dpi (minimaal 72 dpi). Voor drukwerk is 600 dpi het minimum. Bij het creëren van grotere of te grote bestanden is het verstandiger om voor een ander formaat te kiezen, en niet voor een lagere resolutie. Het (ongecomprimeerde) BMP-formaat is meestal ongeschikt en vooral onnodig voor op te leveren kaartbestanden.
TIP1: Deze kennis over resolutie en het medium (scherm, printerpapier of drukwerk) bepalen ook de keuze of lijnen en symbolen niet toch groter moeten, of dat er toch minder labels, wegen en gedetailleerde achtergrondkaarten in de kaart moeten komen... Houd hier dus vooraf rekening mee; bij het produceren van de kaart kijk jij steeds naar een nauwkeurig scherm waar je steeds op kan inzoomen. Echter, die brochure waar jij die kaart voor maakt kan kleinere labels aan. En de kaart die jij voor die website maakt, moet misschien wel grotere labels hebben.
TIP2: Van een hogere resolutie naar een lagere resolutie kan eenvoudig, ook met allerlei (grafische) tekenpakketten. Van een lagere naar een hogere resolutie heeft uiteraard geen zin; de informatie is al verloren. Daarom geldt: bewaar je GIS-project altijd. En het is ook slimmer om die versie van je afbeelding met een lagere resolutie vanuit je GIS te maken. Zou er voor kiezen om deze te maken door met een grafisch tekenpakket de afbeelding met de hogere resolutie te converteren naar een lagere resolutie, dan is die toch kwalitatief minder dan wanneer je dat je GIS laat doen.
Formaattypes
Eerder is al gezegd dat het opleveren van de kaart meestal digitaal gebeurt. Het formaat (formaattype of bestandssoort) dat gevraagd wordt of geleverd wordt, is vrijwel nooit een (specifiek) GIS-formaat. Er moet dus van het GIS een export plaatsvinden naar een digitaal format, zodat ook niet-GIS-sers de output kunnen verwerken in websites, kunnen tonen in documenten of drukken in boekwerken of kranten.
Het digitaal opleveren kan in twee types:
raster, zoals de formaten png, jpg, bmp en tif(tiff), en
vector, zoals svg, pdf en eps.
Een kaart opgeslagen als vectorbestand kan worden vergroot zonder verlies van kwaliteit. Bij een rasterbestand is dat niet het geval. Bij een rasterbestand - vaak ook verwarrend een bitmapbestand genoemd - is vrijwel altijd sprake van een compressietechniek. Bij bmp is dit niet het geval, bij een png en jpg is dit juist wel het geval.
Je zou misschien denken dat je voor kaarten dus altijd moet kiezen voor een vectorformaat, omdat dat dus een betere nauwkeurigheid met zich meebrengt. Dat is niet het geval. In de praktijk zal je namelijk toch vaak moeten kiezen voor een bepaald rasterformaat.
Kies voor een rasterformaat:
wanneer een site of opdrachtgever geen vectorbestand aan kan;
wanneer de opdrachtgever / kaartlezer bewust niet te ver op de details moet/mag inzoomen. Bijvoorbeeld omdat de nauwkeurigheid van het bronmateriaal dat niet toestaat (zie ook Inleiding GIS), of wanneer dat niet het doel is van de kaart.
Kies voor een vectorformaat:
wanneer het om drukwerk gaat. Kies anders een rasterformaat met een zeer hoge nauwkeurigheid en test die vooraf!)
wanneer er flink op ingezoomd moet kunnen worden. Zie figuur rechts.
Bij het opslaan kan aangegeven worden:
hoe sterk een compressietechniek moet worden toegepast (soms);
met welke nauwkeurigheid moet worden gewerkt (aantal pixels per centimeter) en
met hoeveel kleuren (kleurtinten / grijstinten) gewerkt dient te worden.
Een bmp-rasterbestand is ongecomprimeerd; van elk pixel wordt de kleur beschreven, zelfs als alle cellen dezelfde kleuren hebben. Om bestanden kleiner (en vooral daardoor sneller downloadbaar op internet) te maken worden op alle andere rasterformaten compressietechnieken toegepast. Die zijn er in twee soorten:
compressietechniek mét verlies van informatie (bijvoorbeeld het JPG-formaat in de figuur rechtsboven). Dit heet ook wel lossy data compression. Meestal levert dit zo'n tien- tot honderdmaal zo klein bestand op.
compressietechniek zónder verlies van informatie (bijvoorbeeld het PNG formaat dat op internet veel gebruikt wordt en steeds verder in opmars is). Dit heet ook wel loosless data compression. Bij foto's levert dit tot maximaal vijfmaal zo klein bestand op. Bij kaarten, zeker bij simpele choropleten met veel vlakken, worden de bestanden vaak nog kleiner.
NB!:
De compressietechniek die je opgeeft bij het maken van dit bestand zegt niets over het inpakken (comprimeren) van bestanden achteraf, met programma's als 'Winzip'. Bij die laatste compressietechniek geldt in alle gevallen dat er géén verlies van de informatie in het oorspronkelijke bestand optreedt. Bij het uitpakken ontstaat namelijk hetzelfde originele bestand. In- en uitpakken van bestanden geschiedt vooral bij extreem grote bestanden die via de mail verzonden moeten worden. Voor wat betreft de keuze van het juiste bestandsformat en de bijbehorende compressietechniek of nauwkeurigheid van het bestand is het in- en uitpakken dus niet relevant. Je kan gerust gemaakte bestanden - eenmaal goed bevonden - in- en uitpakken zonder problemen.
Het opleveren in raster- of vectorbestanden zegt ook niets over de gebruikte geo-informatie. Die kan van origine zowel van raster-format, vectorformat of een combinatie daarvan zijn (zie Inleiding GIS). Dit staat er helemaal los van. De output van een GIS-pakket, oftewel de opgeleverde digitale kaart, kan als een vectorbestand worden opgeleverd, terwijl de bron een rasterbestand was!
De nauwkeurigheid en de resolutie van het rasterbestand als eindproduct is dus totaal iets anders dan de nauwkeurigheid en de resolutie van het rasterbestand (van de geo-informatie, zoals een luchtfoto) dat in de kaart is gebruikt.
Hieronder worden een aantal belangrijke formaten verder uitgewerkt op basis van een samenvatting van hun kenmerken en hun toepasbaarheid voor het opleveren van kaarten.
Een 'bitmap' betekent in het Engels eigenlijk 'kaart of rechthoekig patroon van een serie bits'. Elke bit beschrijft hierin de waarde van één pixel. Bij een monochrome of zwart-wit bitmap kan elke pixel slechts twee waarden bevatten: 0 of 1 (zwart of wit, rood of wit, groen of wit). Dit is dus een 21-bits bitmap. Bij een 28-bits bitmap kan elke pixel 28=256 kleuren (of 256 grijstinten) bevatten. Hoe meer kleuren / grijstinten kunnen worden opgeslagen, hoe mooier het eindresultaat doorgaans zal zijn. Bij 'ware kleuren' (zie ook Het RGB-systeem) is er voor elke pixel de keuze uit 224=16.777.216 kleuren. Aardig om te weten dat het menselijk ook lang niet al die 'verschillende' kleuren uit elkaar kan houden...
Dit geldt niet als een website (webserver, kleurenkaart of browser) niet standaard alle kleuren aan kan. Hoewel je hier tegenwoordig weinig last van zult hebben, zal je er soms toch beter rekening mee kunnen houden. Kies in die gevallen voor een web-save-kleuren-palet.
Bij het omzetten van een kaartbeeld naar een bitmap kan vanwege performance- of opslagredenen gekozen worden voor een beperkte nauwkeurigheid voor wat betreft het aantal pixels. In die gevallen kan gekozen worden voor het toepassen van een tweetal technieken om het beeld voor het oog toch optimaal te laten lijken: anti-aliasing en dithering (zie hierna).
TIP1: Het voordeel van het opleveren in een rasterformaat is dat de ontvanger er (moeilijk, slechts handmatig) iets aan kan wijzigen. Wijzigt hij er iets aan, dan doet hij dat bewust. Wordt er opgeleverd in een vectorformaat, dan kan dit op detail (bewust) gewijzigd worden; gehele labels, kaartonderdelen en soms zelfs lijnen en vlakken uit het kaartframe, kunnen worden weggehaald of aangepast. Misschien wil je dat helemaal niet. Bijvoorbeeld omdat de kaartinhoud dan verkeerd beoordeeld wordt. Daarnaast is het mogelijk dat vectorbestanden (hoe nauwkeurig ook bewaard) toch fouten bevatten wanneer ze worden ingelezen in een ander softwarepakket bij de ontvanger. Bijvoorbeeld omdat lettertypes ontbreken op die PC, of omdat sommige lijnen en vlakken toch weer anders worden getekend. In je GIS geïmporteerde CAD-lijnen komen vaak niet goed over, doorzichtige vlakken worden niet goed weergegeven en halo's rondom teksten worden (niet) goed weergegeven. In die gevallen, of merk je problemen op bij de ontvanger, kies dan liever voor rasterformaten als op te leveren format.
TIP2: Kies - wanneer je niet beter weet- bij elk rasterformaat voor een dpi van 300. Wil je aan de veilige kant zitten (bij drukwerk), kies dan voor 600 dpi. 300 (en helemaal 600) dpi levert echter al gauw te grote bestanden op voor de wat grotere kaarten (groter dan 15 bij 15 centimeter). Kies dan voor 200 dpi. Lager dan 150 dpi is al gauw te onnauwkeurig.
TIP3: Alle instellingen vooraf zeker willen weten en afstemmen met de drukker, webbeheerder en of opdrachtgever is niet zo verstandig. Er gaat veel tijd in zitten. Houd gewoon een slag om de arm. Je GIS kan waarschijnlijk altijd wel een ander formaat en andere nauwkeurigheden en compressietechnieken ophoesten indien nodig. Test gewoon een outputformaat (bijvoorbeeld 300 dpi en PNG) en kijk dan of het resultaat op de website wel goed overkomt. Lever aan een drukker enkele formaten (300 en 600 dpi, PNG én PDF). Bekijk het resultaat van een PNG op kwaliteit (pixels en kleuren; kijk vooral naar de lijnen en teksten) en bekijk het resultaat van een PDF op vreemd of niet geplaatste labels, vlakken, randen en lijnen. Je hebt dan niet alle kennis nodig van al die formaten, resoluties, kleuren en overige omissies. Je let alleen goed op en zorgt voor extra (doorloop-)tijd om eventueel een tweede of derde versie te leveren.
Er zijn meerdere raster- en vectorformaten mogelijk. Deze worden hieronder kort besproken voor zover relevant voor de GIS-specialist. Mis je bepaalde formaten, kijk dan eventueel op [formaten] op Wikipedia.
format
soort
opmerkingen
BMP
raster
Afkorting van bitmap. Voluit soms ook wel Windows Bitmap formaat genoemd, terwijl het een apparaatonafhankelijk formaat zou moeten zijn. Er is geen sprake van compressie. Bestanden zijn daardoor meestal onhandelbaar of onnodig groot. Is niet echt meer gebruikelijk en niet meer nodig. Ben je bang voor kwaliteitsverlies, dan is het is vaak verstandiger om geen BMP te bewaren, maar je originele GIS-project te bewaren. Al kan dat laatste op de langere termijn misschien lastig zijn, omdat de onderliggende geo-informatie misschien wijzigt. Een bestand dat te groot is, maak je kleiner door het aantal pixels te verkleinen. Van 1000x1000 pixels naar 500x500 is tweemaal zo onnauwkeurig, maar scheelt een factor 4 in grootte van het bestand! Voor meer informatie zie BMP op Wikipedia.
GIF
raster
Afkorting van Graphics Interchange Format. Wordt nog steeds veel gebruikt. Is beter dan JPG en net zo goed als PNG. Kent evenals PNG zogenaamde lossless data compression. Kent een gepatenteerde (en daarom volgens sommige nadelige) compressietechniek. Zijn bewegende versie (zie ook Analoge en digitale kaarten) heet Animated GIF, maar heeft dezelfde extensie GIF. Wordt vaak gebruikt voor kleinere, zeer nauwkeurige afbeeldingen. Nadeel ten opzichte van PNG: kent slechts 256 kleuren, waardoor problemen (kleurverlies, kleurwijzigingen of dithering) kunnen ontstaan. Daardoor niet geschikt voor hoge kwaliteitskaarten. Voor meer informatie zie GIF op Wikipedia.
JPG
raster
Afkorting van Joint Photographic Experts Group. Kent veel (tot 24-bits) kleuren. Wordt veel op internet gebruikt. Kent lossy data compression. Voor foto's geldt; is de kwaliteit van de compressie hoog genoeg, dan is er geen (zichtbaar) nadelig effect op de foto van die compressie. Nuttig voor foto's, maar geheel onnuttig voor GIS-bestanden, omdat vlakken en lijnen door de compressietechniek qua kleur 'uitgesmeerd' worden. Ook een hoge kwaliteits JPG is niet goed genoeg. Vlakken en lijnen zijn daardoor niet meer continu van dezelfde kleur en dikte voorzien en bij randen treden soms vervelende verschijnselen op (zie figuur hierboven). Een bestand dat te groot is, maak je kleiner door de (beeld)kwaliteit te verlagen. Voor meer informatie zie JPG op Wikipedia.
PNG
raster
Afkorting van Portable Network Graphics. Dit is een open internetstandaard. Vervormingen zijn er niet (in tegensteling tot bij JPG) door de zogenaamde lossless data compression. Kent net als JPG veel (24-bits) kleuren. PNG is (veel) kleiner dan BMP. Wordt veel gebruikt (met een hoge dpi indien nodig) voor het opleveren van kaarten. Is inmiddels zeer gebruikelijk - naast PDF - en goed in te lezen door drukkers, webbeheerders enzovoort. Voor meer informatie zie PNG op Wikipedia.
TIF
raster
Afkorting van Tagged Image File (Format). Een TIF (of TIFF) levert vaak grote bestanden op (maar altijd kleiner dan BMP). Kent een hoge kwaliteit en eveneens veel (24-bits) kleuren. TIF kent zowel lossy als lossless data compression. Een TIF kleiner maken kan (naast door deze in te pakken en te kiezen voor lossy data compression) door het aantal dpi's te verlagen. Een GIS-specialist zal niet voor lossy data compression willen kiezen. Door de flexibiliteit van het aantal in het TIF-bestand toegepaste compressietechnieken zijn helaas niet alle TIF-bestanden door elk pakket weer goed in te lezen. Voor meer informatie zie TIF op Wikipedia.
AI
vector
Afkorting van Adobe Illustrator. Waneer jou gevraagd wordt om dit formaat te leveren, zal die vraag waarschijnlijk uit de hoek van grafisch ontwerpers of drukkers komen. AI is een formaat dat met het grafisch (ontwerp en teken) programma Adobe Illustratir wordt aangemaakt. Waarschijnlijk wil die persoon dit AI-formaat van jou om de kaart verder op te maken en te verwerken in wat voor boek of brochure dan ook. Waarschijnlijk kan jij dit formaat niet leveren, en kan hij wel uit de voeten met PDF. Waarschijnlijk zal je dan wel een hoge resolutie (600 dpi) moeten leveren. Let wel op dat hij jouw output goed verwerkt. Hij is letterlijk met Adobe Illustrator in staat om als met de kaart te doen. Vraag eventueel het eindresultaat of de proefdruk op indien het om een belangrijke kaart gaat (met jouw naam / bedrijf eronder!). Voor meer informatie zie AI op Wikipedia.
EMF
vector
Afkorting van Enhanced Metafile. Deze is - immers een vectorformat - te bewerken door de ontvanger, net als onderstaande formaten. Wordt nog maar weinig gevraagd/gebruikt, door de opkomst van andere formaten als PDF. Voor meer informatie zie EMF op Wikipedia.
PDF
vector
Afkorting van Portable Document Format. Bevat naast vector- ook rasterdata, indien in het GIS ook rasterbeelden stonden. PDF is ook via internet goed te verspreiden. In een PDF (immers een vectorformaat) kan op teksten gezocht worden. Via de gratis downloadbare PDF-viewer Adobe Acrobat Reader, waar iedereen inmiddels wel over beschikt, kan zo'n PDF-kaart zelfs als primitieve GIS-viewer dienen. Problemen met PDF zijn echter mogelijk (zie ook TIP1 hierboven). Het komt bijvoorbeeld voor dat jij je eigengemaakte PDF-kaart mooi kan openen op jouw PC, maar bij de ontvanger lukt dat niet op zijn PC. Wanneer sommige puntsymbolen en of lettertypes niet (goed) er op staan, kan het zijn dat de ontvanger niet beschikt over door jou gekozen fonts. Een oplossing is deze fonts te 'embedden' (in te sluiten) in je PDF. Een andere optie is om het lettertype (waarschijnlijk een *.ttf bestand op je c-schijf) te kopiëren naar de ontvanger. Let wel op: het kan zijn dat jij wel en de ontvanger geen licentie heeft bij dat font. Fonts worden vaak bij bepaalde softwarepakketten meegeleverd en geïnstalleerd. Een ander lettertype kiezen of alsnog leveren in bijvoorbeeld PNG is een andere oplossing. Voor meer informatie zie PDF op Wikipedia.
SVG
vector
Afkorting van Scalable Vector Graphics. Een open internet vector formaat. Voor meer informatie zie SVG (Nederlands) of SVG (Engels), beide op Wikipedia. Op wikibooks is ook een site over SVG, dit is echter meer voor programmeur. Leuk is dat je wel zie hoe open een SVG-bestand is, en hoe makkelijk figuren en teksten zijn te wijzigen door de ontvanger!
WMF
vector
Afkorting van Windows MetaFile. WMF wordt steeds minder gebruikt, zeker sinds de opkomst van Internet. Is meer een uitwisselformaat van (kleine) vector graphics - en niet zozeer gehele kaartproducties - tussen applicaties van Windowsprogramma's onderling. EMF is overigens de intelligentere opvolger. Voor meer informatie zie WMF op de Engelstalige Wikipedia.
PS
printer
Afkorting van Postscript. Is slechts bedoeld als printerbestand. Voor meer informatie zie PS op Wikipedia.
SAMENVATTING: Bij het exporteren kan je kiezen tussen een rasterformaat en een vectorformaat. Op een vectorformaat kan je onbeperkt in- en uitzoomen zonder zichtbaar kwaliteitsverlies. Een kaart opgeslagen als vectorformaat is doorgaans kleiner dan opgeslagen als rasterformaat. JPG en BMP zijn géén gebruikelijke rasterformaten voor kaarten, PNG wel. Kies voor een resolutie van 300 dpi. Voor drukwerk kies je hogere dpi-waarden (tot 3000 dpi), bij web-pagina's kan je lagere dpi-waardes nemen (tot 72 dpi). Pas op bij datacompressie; bij zogenaamde 'lossy data compression' is er sprake van verlies van informatie (nauwkeurigheid).
Anti-aliasing
Bij anti-aliasing wordt de nauwkeurigheid optisch vergroot bij het genereren van de bitmap. Hierbij wordt met grijstinten of bepaalde tussenliggende kleuren gepoogd de overgang tussen schuine en ronde kleur/object-overgangen wat geleidelijker te laten verlopen. Bij inzoomen zie je dan de pixels misschien wel, alleen verstoren die het beeld minder, omdat dit er vloeiender uitziet. Met name bij teksten en scherpe overgangen (zoals bij vlakken met een zwarte omtrek) zal dit het beeld kunnen verbeteren.
In de figuur zie je het effect van anti-aliasing bij teksten. De harde overgang van zwart naar wit is met grijstinten vloeiender gemaakt. Ook bij de overgangen van rood en blauw naar wit is gebruik gemaakt van het brede kleurenpalet om het gemis aan nauwkeurigheid van het aantal pixels met kleuren goed te maken.
Dithering
Een andere techniek om de nauwkeurigheid te vergroten is dithering. Hierbij worden puntjes, met een bepaalde tussenliggende grijstint of kleur, geplaatst bij de overgang van de ene kleur naar de andere kleur van een hoge dichtheid naar een lage dichtheid. Het grensvlak is zo minder hard, en wordt meer een geleidelijke overgang, ook al wordt met een beperkt aantal kleuren of grijstinten gewerkt. In lang niet alle gevallen is dit wenselijk. Bij kaarten waarbij vlakken scherp en duidelijk aangeven waar iets wel of niet aanwezig is, wil je dus juist géén dithering gebruiken. Dithering wordt vaker (bewust) bij foto's toegepast dan bij kaarten. De reden daarvan is dat een kaart vaak scherpe grenzen wil laten zien. Kleuren op een foto gaan vaker langzaam in elkaar over, waardoor dithering wel mag voorkomen.
Dithering kan ontstaan door:
te weinig kleuren in het bestandsformaat waarin de digitale kaart opgeleverd wordt, of
te weinig kleuren die beschikbaar zijn in de browser, sommige (web)servers, en sommige monitoren (zie later, bij 'webveilige kleuren').
TIP: Zie je dithering? De oorzaak is eenvoudig te achterhalen. In het eerste geval van te weinig kleuren is de dithering vaak te herkennen door een random (onregelmatig) patroon van punten, zoals in bovenstaande foto op het asfalt is te zien. In het tweede geval is de dithering vaak regelmatig in beeld, zoals in het roodpaarse voorbeeld. Boven is de bedoelde kleur te zien, onder is een strook waar deze kleur wordt gesimuleerd door twee er omheen liggende kleuren uit het webveilige-kleurenpalet. In het eerste geval is de oplossing: kies een breder kleurenpalet. In het tweede geval os de oplossing: kies een kleur uit het webveilige kleurenpalet.
SAMENVATTING: Dithering en anti-aliasing zijn niet nodig wanneer voor een hoge resolutie (veel pixels) en een breed kleurenpalet wordt gekozen. Kies voor een vectorformaat wanneer mogelijk. Pas op voor te veel compressie (zoals bij jpg en png al snel het geval kan zijn) wanneer bitmaps dienen te worden opgeleverd. JPG wijzigt zelfs bij overgangen de kleuren, en is daardoor alléén voor foto's en niet voor kaarten geschikt. BMP (een bitmapformaat zonder compressie) levert daarentegen weer erg grote bestanden op omdat deze niet gecomprimeerd wordt.
Moiré-effect
Moiré is het verschijnsel dat optreedt als twee (verschillende) rasterpatronen door elkaar heen gaan werken. Er kunnen dan patronen worden waargenomen die er strikt genomen niet zijn, of althans niet zo bedoeld zijn. Dit heeft het moiré-effect.
Dit komt ook in het dagelijks leven voor. Zo is er in vitrage (en helemaal bij zogeheten moiré-stof) en twee parallel aan elkaar staande hekken op een brug bijvoorbeeld, vreemde patronen te zien. Een streepjes of ruitjes patroon van een jas van iemand op de televisie wil ook nog al wel eens er vreemd uit zien door dit moiré-effect. Het is in principe altijd onbedoeld en meestal wil men het ook voorkomen.
In de drukwereld worden kleuren daarom bewust gedrukt met een onregelmatig patroon, of met rasters die onder bepaalde hoeken ten opzichte van elkaar staan. Zie eventueel [moiré-patronen op Wikipedia].
Het voorbeeld hier - waarbij bewust een kaart is gemaakt met fijne rasterpatronen - is een drietal malen getoond. Afhankelijk van hoe ver er op wordt ingezoomd is er geen of wel een (bepaald) moiré-effect te zien; de laagjes die bladzijden van het boek voorstellen, worden door het raster van het scherm - onbedoeld - tot een ander patroon omgevormd, waardoor géén bladzijden meer worden getoond!
Je komt het wellicht tegen wanneer je gebruik maakt van bepaalde texturen bij het inkleuren van vlakken. Deze texturen kunnen namelijk op de monitor, die zijn eigen rasterpatroon / resolutie kent, gaan interfereren, waardoor het moiré-effect optreedt. Het vervelende is dat je dit in een GIS zelf niet tegenkomt, maar wel in het eindproduct; de digitale kaart. Dat komt omdat je GIS het rasterpatroon steeds opnieuw opbouwt, wanneer je inzoomt op de kaart. Bij een digitaal bestand - eenmaal opgebouwd - kan dat niet meer. Vermijdt dus (te fijnmazige) rasters, zeker wanneer je naar lagere resoluties exporteert, en wanneer je (raster- of vector-) afbeeldingen op het scherm zullen verschijnen.
Het on-line opleveren van de kaart via GIS-viewers
Tot nu toe zijn we er in deze module stilzwijgend van uitgegaan dat we de kaart via een digitaal statische formaat hebben willen opleveren. Dus een oplevering in bijvoorbeeld PDF of PNG, zogenaamde statische kaarten. Zoals we in deel A (Analoge en digitale kaarten) hebben kunnen lezen, zijn er behalve statische kaarten ook dynamische kaarten. In die gevallen leveren we een wat flexibelere kaart via een GIS-viewer aan (een grotere groep) gebruikers. Technisch gezien gaat dit handboek niet verder in op de mogelijkheden voor GIS-viewers. Er wordt een aantal genoemd in Overige informatie. Deze GIS-viewers zullen de komende jaren ook wel veranderen. Er is in ieder geval een tendens naar meer open GIS-viewers, zowel vanuit de gebruikelijke GIS-leveranciers, als vanuit de IT-wereld die nog niet zo was aangesloten bij de geo-applicaties. In ieder geval nemen de mogelijkheden om dynamische kaarten on-line via een GIS-viewer (of geo-service of gis-web-service) te verspreiden wel steeds meer toe.
Hieronder twee tabellen. De eerste tabel geeft verschillen van wanneer kaarten statisch of juist dynamisch worden aangeboden aan de doelgroep. De tweede tabel geeft richtlijnen wanneer je kaarten juist statisch, of wanneer je kaarten juist via GIS-viewers zou moeten aanbieden. Elke doelgroep / kaartsoort heeft zo zijn eigen medium voorkeur; de ene keer kies je voor een statische kaart, de andere keer kies je voor verspreiding via een dynamische GIS-viewer. Een GIS-viewer biedt vaak meer mogelijkheden voor de eindgebruiker, maar dat betekent niet dat een GIS-viewer per definitie de voorkeur heeft. Statische kaarten zijn met name voor een breed publiek vaak veel geschikter, omdat deze kaart zo heel goed op één bepaalde schaal en op één doel afgestemd kan zijn.
Statische kaarten
Dynamische kaarten
Medium / voorbeelden:
PDF, PNG
GIS-viewers
Doel(groep):
Kaartinhoud / objecten en symbologie wordt afgestemd op doel, doelgroep en specifieke wensen / kaartinhoud kaartsamenstelling is door auteur beperkt tot enkele relevante thematische of referentiekaartlagen
Een GIS-viewer richt zich meestal op meerdere gebruikersgroepen en – doelen
Mogelijkheden voor de kaartlezer:
Beperkte inzoommogelijkheden, zelden zoekfunctie mogelijk (wel bij PDF), extra kaartlagen toevoegen is niet mogelijk
Mogelijkheden tot inzoomen, kaartlagen extra aan- of uitzetten, zoekfuncties, analyse mogelijkheden, soms ook combinatie met eigen data / andere GIS-viewers / geo-services
Labelplaatsing:
Vaste (door kaartmaker te beïnvloeden) labelplaatsing
Dynamische (variabele) labelplaatsing, daardoor zijn de labels niet altijd perfect geplaatst. De gebruiker ziet de plaats van labels verspringen / verschuiven bij inzoomen en verplaatsen van het kaartbeeld
Enkele nadelen:
Symbologie specifiek afgestemd op slechts één doel
Symbologie is niet altijd afgestemd op gebruiker / doel. Meer techniek bij beheerder nodig. Meer kennis nodig bij gebruiker. Duur en daardoor alleen geschikt bij een grote doelgroep
Enkele voordelen:
Symbologie maximaal afgestemd op één doel. Specifieke oplossing, goedkoop
Generieke oplossing
Statische kaarten
Dynamische kaarten
Wanneer toe te passen:
wanneer printkwaliteit goed moet zijn / wanneer een plot formeel verspreid dient te worden, aan externen e/o als illustratie voor een rapport moet dienen
wanneer simpele prints volstaan, en wanneer on-line van eigen interesse gebieden een print moet kunnen worden gemaakt
met name bij kleinschalige toepassingen en registratieve indelingen (referentiekaarten)
bij zowel kleinschalige als grootschalige toepassingen
Slechts één (of zelden twee) themalagen worden gevisualiseerd op een referentiekaart (wegen, regio, steden, et cetera)
Meerdere thema’s moeten, al of niet gelijktijdig, al of niet na elkaar, gevisualiseerd worden op een referentiekaart (wegen, regio, steden, et cetera)
wanneer plot vaak geraadpleegd moet (kunnen) worden, buiten een eventuele GIS-viewer om. Denk aan overzichtskaarten, referentiekaarten, wegenkaarten; die wil men naast / achter het bureau beschikbaar hebben
wanneer gegevens via een GIS-viewer, al of niet met een query en een zoekfunctie geraadpleegd dienen te worden
wanneer er specifieke doelgroep / specifieke wensen
wanneer exact gebruik / doelgroep onbekend (dat heet: een breed publiek) en/of divers is
wanneer doelgroep niet bij een interne (bedrijfs) GIS-viewer kan / mag. De kaart is dan vaak een statische afgeleide van de dynamische GIS-viewer
wanneer doelgroep bekend en handig is met een GIS-viewer
wanneer een momentopname gewenst is. Bijvoorbeeld: een kaart met alle ongelukken begin 2005, de wegensituatie en bebouwde kom in de Randstad in 1990
On-line (altijd actuele) info is nodig bij de doelgroep en de onderliggende datasets wijzigen nog al eens
wanneer de beschikbare geo-informatie niet in een (extern of intern beschikbare) GIS-viewer kan of mag worden gepubliceerd. Zo hebben sommige door een bedrijf ingekochte informatie niet de licentie om deze via een GIS-viewer te mogen ontsluiten
wanneer het (bedrijfs)beleid is om geo-informatie via een GIS-viewer te verspreiden. Bijvoorbeeld omdat zo gebruikers gewezen wordt op veel meer andersoortige geo-informatie die voor hen ter beschikking staat. Of omwille van efficiency / kostenreductie; als er zo'n GIS-viewer al ontwikkeld is, waarom zou er op verzoek dan een GIS-specialist van dezelfde geo-informatie dan nog een aparte kaart moeten maken
wanneer specifieke visualisatie / symbologie nodig is.
wanneer standaard symbologie voldoet
wanneer gegevens via een plot (in een of enkele standaard formaten) verspreid dient te worden
wanneer plots dynamisch (snel en actueel) door de gebruiker zelf dienen te worden uitgeprint, van flexibele / wisselende locaties en met een flexibele kaartinhoud.
wanneer labelplaatsing van belang is (en niet via een GIS-viewer goed kan worden afgedwongen)
wanneer dynamische labelplaatsing geen probleem is
wanneer specifieke projectinformatie / projectwensen / specifieke plot-wensen (meerder kaartframes, extra aanvullende legenda en / of waarschuwende teksten in beeld dienen te komen
wanneer standaard beschikbare geo-informatie gewenst is
wanneer een afgerond, professioneel ogend product moet worden afgeleverd, onder andere in de kaarthuisstijl van het bedrijf
printeigenschappen van de GIS-viewer - wellicht met daarin een bedrijfs-huisstijl voor kaarten - volstaan
SAMENVATTING: Digitale kaarten kunnen statisch en dynamisch worden opgeleverd. Statische kaarten opleveren betekent oplevering via een digitaal (vector- of raster-) bestand. Dynamisch opleveren betekent ontsluiting van de geo-informatie via GIS-viewers. Elke doelgroep / kaartsoort / kaartdoelstelling heeft zo zijn eigen medium voorkeur; de ene keer kies je voor een statische kaart, de andere keer kies je voor verspreiding via een dynamische GIS-viewer. Een GIS-viewer biedt vaak meer mogelijkheden voor de eindgebruiker. Een statische kaart is meer op één heel specifiek doel gericht. Statische kaarten zijn met name voor een breed publiek vaak veel geschikter, omdat deze kaart zo heel goed op één bepaalde schaal en op één doel afgestemd kan zijn. Het (brede) publiek hoeft bij een statische kaart weinig kennis te hebben van GIS-viewers en heeft vaak ook weinig kennis van het thema van de kaart. Verspreiding via een GIS-viewer is vaak alleen weggelegd voor grotere organisaties of bij projecten met genoeg geld en de drang om meer dan één of enkele kaarten aan een grote doelgroep te verspreiden.
Het opleveren van alleen geo-informatie (bijvoorbeeld locaties)
In eerdere hoofdstukken is hier eerder al een en ander over gezegd, hieronder wat verwijzingen:
Via Google Earth en - eenvoudiger - Google Maps kan eigen geo-informatie worden toegevoegd. Op deze wijze zijn gegevens over locaties die alleen jij / jouw belangenvereniging / streek interessant vindt te delen met anderen via het www. Dit gaat met KML, de Keyhole Markup Language, een soort XML. Voorbeelden hiervan zijn de Misdaadkaart en de Rabobank. Meer over Google Maps, Google Earth en heb publiceren van eigen data lees je in deel A van deze handleiding, in het intermezzo over geocoderen.
Gefeliciteerd! Je hebt het Handboek Geo-visualisatie afgerond.
In het laatste deel Overige Informatie vind je sites om je verder te verdiepen, ideeën op te doen, geo-informatie te kunnen vinden of meer te weten te komen over GIS-software.
Succes als GIS-specialist, adviseur, gegevensbeheerder, analist, cartograaf, onderzoeker, beleidsmedewerker of wat je functie dan ook moge zijn!