peptalk
Uiterlijk
- pep·talk
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘opwekkende woorden’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- van het Engels samenstelling van pep zn en talk zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | peptalk | peptalks |
verkleinwoord | - | - |
de peptalk m
- opwekkend, aansporend praatje
- Het woord peptalk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "peptalk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "peptalk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ peptalk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be