season
Uiterlijk
- Geluid: season (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsiːzn/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to season |
he/she/it | seasons |
verleden tijd | seasoned |
voltooid deelwoord |
seasoned |
onvoltooid deelwoord |
seasoning |
gebiedende wijs | season |
season
- overgankelijk (kookkunst) kruiden
- overgankelijk (kookkunst) (techniek) (bijv. een koekenpan) voorzien van een dunne beschermlaag olie
- overgankelijk (om hout) rijp laten worden
Naar frequentie | 842 (naamwoord) |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
season | seasons |
season
- seasonal adjustment
- season ticket
- seasonable
- seasonableness
- seasonably
- seasonal
- seasonally
- seasonless
- in good season
vroeg genoeg
- in season
van het seizoen
- out of season
niet van het seizoen