Schrover, Wouter. “Sterker dan leed of smart?” Tijdschrift voor Gezondheidszorg en Ethiek
24.3 (2014): 95-97.
[95] Lotti is een uitgesproken vrouw van middelbare leeftijd, die aan multiple sclerose lijdt. Voor
de spasmen die haar aandoening tot gevolg heeft, krijgt ze spierverslappers voorgeschreven.
Deze leiden echter tot volledige lichamelijke verslapping en zorgen aldus voor incontinentie.
Toch wil Lotti geen stoma: “Ik ga nog liever dood dan dat ik in mijn buik een gat laat boren
waaruit poep komt.” Daarnaast is de afhankelijkheid van anderen die haar ziekte met zich
meebrengt moeilijk te verkroppen voor Lotti. Aanvankelijk wil ze, als haar conditie
achteruitgaat, niet eens gezinshulp en wijkverpleging toelaten in haar huis. Een verpleeghuis ziet
ze al helemaal niet zitten: “Ik ga nog liever dood dan dat ik tussen de kwijlende bejaarden moet
liggen.”
Lotti is een van de belangrijkste personages in de roman Ik omhels je met duizend armen (2000)
van Ronald Giphart. Haar zoon, de fictieve schrijver Giph, vertelt in retrospectief over haar
ziekte en levenseinde. Zo maakt de lezer uitgebreid kennis met deze eigenzinnige vrouw en de
manier waarop ze tegen het leven aankijkt. Ze was gewend om de touwtjes in handen te hebben:
niet alleen was ze bestuurder van beroep en politiek geëngageerd, maar ook had ze een schare
minnaars. Al in het beginstadium van haar ziekte moet ze een aantal van haar professionele en
persoonlijke bezigheden opgeven. Verder kan ze zichzelf goed redden, maar na een val in huis
suggereert Giph dat ze wellicht toch gezinshulp en wijkverpleging aan moet vragen. Ondanks
hevig protest – “Ik wil alles zelf blijven doen. Ik wil geen kenaus en trollen die mij komen
wassen” – stemt Lotti daar uiteindelijk mee in. In de roman schrijdt haar afhankelijkheid van
1
anderen voort en nadat ze een plotselinge, snelle verslechtering van haar verlamming (een
zogeheten schub) heeft doorgemaakt, is voor haar de maat vol. Haar kwaliteit van leven is
dusdanig afgenomen dat haar reeds eerder aangekondigde stervenswens actueel wordt. Tijdens
een gesprek over euthanasie zegt Lotti’s huisarts: “Je hebt altijd gestreden om niet naar een
verpleeghuis te moeten. In de huidige situatie is het op de lange termijn niet meer mogelijk om
thuis te blijven wonen. Je hebt gezegd dat je thuis wil sterven, en als je dat nog steeds wilt dan
gaan we dat doen zoals jij dat wilt […].” Met dat laatste doelt de huisarts op euthanasie. Na diens
woorden bevestigt Lotti haar wens en wordt een dag afgesproken waarop de euthanasie plaats zal
vinden.
Een belangrijke oorzaak van Lotti’s verzoek om levensbeëindiging is haar negatieve waardering
van afhankelijkheid. Hoogleraar zorgethiek Annelies van Heijst beweert dat een dergelijke
waardering kenmerkend is voor de huidige samenleving, die zij op cultuurkritische wijze beziet:
“De term afhankelijk is nagenoeg synoniem geworden met kwalijk, verwerpelijk en slecht.
Afhankelijk is iets wat je vooral niet moet worden, of als het niet meer te vermijden is, dan zo
min mogelijk en zo laat mogelijk. […] Als normatieve tegenhanger van die verfoeilijke
afhankelijkheid fungeert zelfbeschikking, geproclameerd als hoogste goed.” Volgens Van Heijst
is een herwaardering van afhankelijkheid noodzakelijk. Zo kan er opnieuw betekenis worden
toegekend aan relaties van zorg, waarin ongelijkheid en afhankelijkheid nu eenmaal
onvermijdelijk zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat ernstig zieke patiënten hun leven, vaker dan
nu het geval is, van voldoende kwaliteit blijven vinden en dat de vraag naar levensbeëindiging
zich aldus niet – althans minder snel – voordoet.
2
Ambivalentie
Ik omhels je met duizend armen lijkt de negatieve waardering van afhankelijkheid waarover Van
Heijst spreekt onomwonden te bevestigen, maar is bij nadere bestudering toch niet geheel
gespeend van ambivalentie: Lotti accepteert namelijk wel degelijk enige mate van
afhankelijkheid. Hoewel ze aanvankelijk geen gezinshulp of wijkverpleging wil en absoluut
afkerig staat tegenover een verblijf in een verpleeghuis, laat ze, al is het dan met tegenzin, toch
toe dat “kenaus” en “trollen” – aanduidingen die de verachting van afhankelijkheid versterken –
haar komen verzorgen. Ik omhels je met duizend armen laat bovendien zien dat acceptatie van
afhankelijkheid positief uit kan werken; onder meer de passage waarin Giph vertelt over de hulp
die hij en zijn jongere zus Phileine bieden bij het eten van hun moeder, getuigt daarvan: “Het
heeft haar een paar maanden gekost eer ze schoorvoetend aanvaardde dat het voor ons veel
makkelijker [96] was even een stuk vlees in haar mond te steken, dan dat ze dit zelf deed en bijna
alle energie verspilde. […] Nu ze, onder protest, heeft geaccepteerd dat ze beter af is als ze wordt
gevoerd, zijn de maaltijden weer veel aangenamer en wordt er een stuk minder
gegodverdommend en gekankerteringd aan tafel.” Het inleveren van onafhankelijkheid kan dus
ook wat opleveren. Hoewel toenemende afhankelijkheid, en in het bijzonder het vooruitzicht van
het verpleeghuis, eraan bijdraagt dat Lotti haar leven uiteindelijk niet langer de moeite waard
acht, is ze dus wel degelijk in staat een bepaalde mate van onzelfstandigheid te verdragen en ziet
ze er zelfs de waardevolle kanten van in. Dit geldt vooral waar het haar kinderen betreft, maar
ook anderen, zoals vriendinnen, staat ze toe een gelijkwaardige maar ongelijke relatie met haar
aan te gaan. Wanneer Lotti, na van een oosterse rijsttafel genoten te hebben, een Hongkongs
fortune cookie ontvangt met de boodschap: “U wordt omhelsd door duizend armen”, beaamt zij
dit niet voor niets.
3
Uiteindelijk lijdt Lotti echter te zeer onder haar verlies aan controle. Omdat ze de “regisseur van
haar leven” wil blijven en zich ten doel heeft gesteld te voorkómen dat haar lichaam haar geest
de wet voorschrijft, maakt ze de keuze voor de dood: “Mits er natuurlijk geen verbetering of
verslechtering komt, […] wil ik er over een halfjaar uitstappen. Ik wil dood.” In de periode tot
haar overlijden door euthanasie heeft ze onder meer door de zorg van haar kinderen nog een,
naar haar mening, acceptabel leven. Terwijl Lotti in het begin van haar ziekte moeite heeft om
zich door hen te laten helpen, is dat dan veel minder het geval. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een
passage waarin ze zich laat wassen door zoon Giph. Die vertelt: “[O]nvermijdelijk [kwam] het
moment dat ik met een washandje tussen haar benen moest. Toen ze doorhad dat ik aarzelde, zei
mijn moeder dat ik me niet moest aanstellen: ‘je bent uit dat gat gekomen, nu kun je het ook wel
wassen.’” Lotti kan dus op een veel meer ontspannen wijze omgaan met de verzorging door haar
kinderen, die dan ook steeds vaker bij hun moeder slapen om haar ’s ochtends te kunnen
verzorgen. Zo flost Giph dikwijls het gebit van zijn moeder, aangezien zij, tot aan haar dood,
zeer aan uiterlijke verzorging hecht. Dit wordt door Lotti uitgelegd door een vergelijking te
maken met Britse soldaten die in hun bloedhete koloniën geschoren en in smoking aan de thee
verschenen. Flossen ondanks lichamelijke aftakeling heeft, net als dit deftige theeritueel onder
hoge temperaturen, voor Lotti “met waardigheid te maken.” Aangezien Giph zijn moeder heeft
kunnen helpen deze waardigheid te behouden, denkt hij met “warme herinneringen” terug aan
het flossen.
4
Afhankelijke situatie
Op deze manieren laat de roman zien dat afhankelijkheid en kwaliteit van leven elkaar zeker niet
uitsluiten. Tegelijkertijd zijn er ook momenten waarop Lotti zich vernederd voelt, bijvoorbeeld
wanneer ze het in haar broek doet omdat ze niet snel genoeg bij het toilet kan komen. Bijzonder
aan Ik omhels je met duizend armen is dat deze roman de normatieve visie van Van Heijst aldus
ten dele onderschrijft en ten dele ondermijnt. Enerzijds toont het boek dat
afhankelijkheidsrelaties een zinvolle invulling van het leven mogelijk maken, anderzijds maakt
het duidelijk dat personen vanwege de afhankelijke situatie waarin ze zich bevinden tegen de
grenzen van hun mogelijkheden tot betekenisverlening kunnen oplopen. Ik omhels je met duizend
armen stelt zelfbeschikking zodoende niet zozeer voor als tegenhanger van afhankelijkheid; wel
vraagt de roman aandacht voor de gedachte dat een individu uiteindelijk zelf bepaalt hoeveel
afhankelijkheid hij of zij kan verdragen. Betekenisvol in dit verband is dat Lotti haar
levensmotto, dat bestaat uit enkele verzen uit een gedicht van Albert Verwey (1865-1937), Gij en
wij saam…, uitspreekt nadat ze haar euthanasiewens kenbaar heeft gemaakt, maar dat dit motto
evengoed kan worden geïnterpreteerd als een aansporing om lijden te accepteren. In het gedicht
wordt onder meer gesproken over “de wil om sterker te zijn dan leed of smart”: ik meen dat dit –
in samenhang [97] met de andere verzen – gelezen kan worden als de wens om het lijden
definitief te overwinnen en tegelijkertijd als een verlangen om dit juist te kunnen verdragen. Het
levensmotto van Lotti bezit dus meer ambiguïteit dan zij zelf waarschijnlijk vermoedt:
Wie waarlijk leeft heeft in zijn hart
een onvernietigbare veer, een stille kracht,
die iedere weerstand tart.
5
Geen naam, geen leer of tijd
slechts de wil om sterker te zijn dan leed of smart.
Aanvaard uw taak, volvoer haar stil,
heb lief en hoop en wees bereid.
Literatuur
Giphart R. Ik omhels je met duizend armen. Amsterdam: Podium, 2000.
Van Heijst A. Een plastic dood: asymmetrie in de zorgrelatie. In: Pijnenburg M & Vosman F
(red.). Tegendraadse levensvisies. Visies in de gezondheidszorg op leven en lijden onder kritiek.
Assen: Van Gorcum, 1996, 30-42.
Wouter Schrover, MA
Promovendus Nederlandse letterkunde
Vrije Universiteit Amsterdam
Faculteit der Letteren
De Boelelaan 1105
1081 HV Amsterdam
E-mail: w.schrover@vu.nl
6