Colofon
TMA 54, 2015
27ste jaargang
Prijs los nummer €12,Het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie is een
onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan
actueel archeologisch onderzoek in de mediterrane
wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en
België. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits
met bronvermelding. Bijdragen van lezers kunnen al
dan niet verkort door de redactie worden geplaatst.
Inhoudsopgave
TMA verschijnt twee keer per jaar. Opgave kan
schriftelijk of via onze website. Een abonnement kost
€20,-. Studenten betalen €15,- (onder vermelding van
studentnummer).
Het abonnement loopt van 1 januari tot en met
31 december en wordt automatisch verlengd, tenzij
een maand van te voren schriftelijk is opgezegd.
Eens eigendom van L. Cominius, Victor en Alexander.
Verbindingen door het Romeinse leger in kaart gebracht
aan de hand van graiti
Marenne Zandstra
1
De verbondenheid tussen de steden van Romeins Klein-Azië
Rinse Willet
6
Adres:
Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie
Poststraat 6
9712 ER Groningen
Bankgegevens:
Stichting ter Ondersteuning Oudheidkundig
Onderzoek
IBAN: NL14INGB0005859344
BIC: INGBNL2A
Artikelen
Commercial contacts in the Sahel region during the Punic period:
the case of Uzita
Andrea Perugini & Karen Ryckbosch
13
Een globaliseringsperspectief op Latijnse kolonisatie
Marleen K. Termeer
19
KvK: 41014777
TMA online:
– tijdschrift@mediterrane-archeologie.nl
– mediterrane-archeologie.nl
– rug.academia.edu/
TMATijdschriftvoorMediterraneArcheologie
– facebook.com/tijdschrift.voormediterranearcheologie
Redactie:
Remco Bronkhorst (hoofdredacteur), Tamara Dijkstra,
Heleen Duinker, Jord Hilbrants, Judith Jurjens, Rian
Lenting, Jorn Seubers, Simon Speksnijder, Tom Trienen,
Jan Ferco van der Weg, heo Verlaan, Anne-Jan
Wijnstok, Sarah Willemsen, Evelien Witmer
Proofreader English papers: Annette Hansen
Adviesraad:
Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG)
Prof. Dr. G.J.M.L. Burgers (VU)
Prof. Dr. R.F. Docter (UGent)
Prof. Dr. E.M. Moormann (RU)
Dr. J. Pelgrom (KNIR)
Prof. Dr. J. Poblome (KULeuven)
Dr. M.J. Versluys (UL)
Dr. G.J.M. van Wijngaarden (UvA)
Ontwerp omslag: Heleen Duinker
Opmaak binnenwerk: Hannie Steegstra
TMA komt tot stand in samenwerking met Barkhuis
Publishing, Eelde.
ISSN 0922-3312
81999/SOOO
Meer dan de som der delen?
Italo-Egeïsche netwerkdynamiek in Achaia en de Argolis tijdens de
overgang van de Bronstijd naar de IJzertijd
(ca. 1250-1000 voor Christus
Kimberley A.M. van den Berg
25
Maanvrouwe aan de Oxus: Baktrisch Ai Khanum als casus
voor globalisering in de Oudheid
Milinda Hoo
34
Gandhara als cultureel kruispunt: interactie tussen de mediterrane
wereld en de Indusvallei
Marike van Aerde
41
English summaries
48
Recensies
Social Networks and Regional Identity in Bronze Age Italy
Wieke de Neef
50
Van Rome naar Romeins
Berber van der Meulen
52
Shipsheds of the Ancient Mediterranean
Yftinus van Popta
54
→
TMA jaargang 27, nr. 54
Introducties op lopend onderzoek
he Avellino Event: cultural and demographic efects of the great
Bronze Age eruption of Mount Vesuvius
Peter Attema, Martijn van Leusen, Mike Field,
Luca Alessandri, Marieke Doorenbosch & Wouter van Gorp
56
Ayios Vasilios: een survey van de paleisnederzetting
Corien Wiersma
57
he emergence of Central Italian urbanisation and special activity
sites along the Etruscan coast between the Late Bronze
and Early Iron Age
Maria Rosaria Cinquegrana
58
From mater and pater familias to social standings.
Transformations in gendered identities in Italy between
the ninth to sixth century BC
Ilona Venderbos
59
From Pickaxe to Pixel: een pilotproject voor de toepassing van
3D-leeromgevingen in de opleiding archeologie
Jorn Seubers
60
Keizers en Decurionen. Verspreiding en acceptatie van keizerlijke
macht, ideologie, cultuur en mentaliteit in Romeins Italië
(27 voor Christus - 68 na Christus)
Tjark Blokzijl
61
Maanvrouwe aan de Oxus: Baktrisch Ai Khanum als casus
voor globalisering in de Oudheid
Milinda Hoo
Introductie
Ai Khanum (‘Maanvrouwe’ in het Oezbeeks) is de belangrijkste site in Centraal-Azië uit de Hellenistische periode.1
Tot op heden is het de enige monumentale stad die uit
Hellenistisch Baktrië (grofweg het huidige Afghanistan) bewaard is gebleven. Het werd opgegraven in de jaren 60 en 70
door Franse archeologen onder leiding van Paul Bernard, die
na 15 jaar hun activiteiten moesten staken door de SovjetRussische invasie en de daaropvolgende burgeroorlog in
Afghanistan. Ruim tweederde van de stad blijft hierdoor
onopgegraven.2 De materiële cultuur van Ai Khanum die
we tot nu toe kennen, vertoont Griekse elementen, alsook
Mesopotamische, Iraanse en Centraal-Aziatische componenten. Haar status in de literatuur als uniek monumentaal
bewijs van ‘Hellenistische cultuur’ in Baktrië, heeft geleid
tot een omstreden, maar gevestigde standaardisering van hoe
Ai Khanum beschouwd en besproken wordt.3 De nadruk
ligt vaak op de onmiskenbare Grieksheid van de stad, alsook
de scheiding tussen evident Griekse en niet-Griekse elementen in haar materiële cultuur. Een traditie van koloniaal
gedachtegoed, waarin de stad het toonbeeld zou zijn van de
difusie en robuustheid van de Griekse beschaving tijdens en
Figuur 1. Plattegrond van Ai Khanum (aangepast van F. Holt
1999/R.R. Mairs 2014).
na Alexander de Grote, heeft daarbij een bepalende rol gespeeld. Vanaf de eerste opgravingsrapporten medio jaren 60,
staat de stad bekend als “een Griekse polis in Centraal-Azië”
en wordt ze bestempeld als een “voorpost van Hellenisme”
in het verre Oosten.4
Deze difusionistische interpretatie heeft langzamerhand plaatsgemaakt voor een meer genuanceerde benadering, waarbij Ai Khanum geen Griekse stad is, maar een
Hellenistische, of een Grieks-Baktrische. Hoewel een dergelijke zienswijze een belangrijke vooruitgang is ten opzichte
van eerdere monolithische benaderingen, is deze nog steeds
problematisch. Zelden wordt theoretisch toegelicht waar de
noemers ‘Hellenistisch’ en ‘Grieks-Baktrisch’ precies betrekking op hebben en wat ze betekenen voor zaken als culturele
identiteit. Met het oog op Ai Khanums materiële cultuur,
haar ‘hybride’ Oost-Westerse architectuur en interpretaties
daarvan, probeert dit artikel dergelijke complexe kwesties
wel te belichten. Hoe Grieks was Ai Khanum eigenlijk, en
hoe Oosters? En wat zijn de implicaties voor onze interpretatie als we haar materiële cultuur als hybride beschrijven?
Hoe kunnen we Ai Khanum en de culturele identiteit van
haar bewoners beter begrijpen? Een blik vanuit globaliseringstheorie toont hoe de stad en haar karakteristieken in
een bredere context gegrond kunnen worden.
Ai Khanum
Ai Khanum was gelegen aan de samenvloeiing van twee belangrijke Centraal-Aziatische rivierwegen, de Kokcha en de
Oxus (de huidige Amu Darya). Deze strategische locatie,
tevens nabij handel- en karavaanroutes naar Iran, India en
China (die later deel van de Zijderoutes zouden worden),
zorgde ervoor dat de stad goed verbonden was met het
Badakhshangebergte (de bekendste lapis lazuli-bron in de
antieke wereld), de Pamir-Hindu Kush regio in het zuidoosten, het Iraanse plateau westwaarts en de noordwestelijke gebieden richting het Aralmeer, de Kaspische zee en de
Kaukasus. De stad genoot een natuurlijke verdediging, met
een 60 m hoge acropolis en 20 m hoge klifen aan de westen zuidkant. De lösszones van het achterland werden al
vanaf de Bronstijd intensief gebruikt voor landbouw, zoals
aangetoond door een groot netwerk van irrigatiekanalen.5
Voor zover men op grond van de opgravingen kan reconstrueren, dateert Ai Khanum in haar huidige vorm uit
de late vierde eeuw tot ca. 145 voor Christus.6 Hierdoor
wordt vaak aangenomen dat ze als kolonie gesticht was
door Alexander de Grote of een Seleukidische generaal; het
Maanvrouwe aan de Oxus
vermoeden bestaat echter dat een Achaemenidische of zelfs
oudere nederzetting op dezelfde locatie heeft gelegen.7 De
antieke stad onderging een groots bouwprogramma in de
late derde en vroege tweede eeuw voor Christus, vlak voor
een grote brand deinitief een eind maakte aan haar bestaan.8
De site wordt conventioneel onderverdeeld in een dunbebouwde bovenstad (de acropolis) en een dichtbebouwde
benedenstad (het kerngebied van de opgravingen). Geen
van beide volgden de Hippodamische stratenplanning die
in nieuwgestichte Griekse kolonies gebruikelijk was. Dwars
door de benedenstad liep de hoofdstraat waaraan de meeste
gebouwen gelegen waren (zie iguur 1). Aan de straat zelf lag
het theater, de hoofdtempel, een niet nader geïdentiiceerd
publiek gebouw en het arsenaal. In het meest centrale stadsdistrict, bereikbaar via monumentale poorten (propylaea),
lagen het administratieve hoofdcomplex, twee mausolea, het
gymnasium en een fonteingebouw. Woonwijken bevonden
zich in het zuidelijk stadsdeel, op de acropolis en buiten de
noordelijke stadsmuren.
Milinda Hoo
Het hoofdcomplex
Het administratieve hoofdcomplex wordt vaak geïdentiiceerd als een paleis vanwege overeenkomsten in grondplan en functie met paleizen in antiek Mesopotamië en
Iran.12 Het bijna 9000 m² grote complex – gebouwd van
lokale zonsteen, afgewisseld met kalksteen voor de zuilen en
funderingen – huisde een grote peristyle binnenplaats met
Korinthische zuilen (zie iguur 3: a) die toegang gaf tot verschillende kamers via een hypostyle portiek met drie rijen
Dorische zuilen (zie iguur 3: b). Daarachter lagen clusters
van kamers die gescheiden werden door een merkwaardig
gangenstelsel dat de circulatie tussen en toegang tot verschillende ruimtes reguleerde. Er waren twee woonvertrekken
met badkamers (zie iguur 3: f ), een blok van administratieen ontvangstkamers (zie iguur 3: c), een kleinere peristyle
binnenplaats met Dorische zuilen (zie iguur 3: d) en een
schatkamer met verschillende ruimtes (zie iguur 3: e). Hier
zijn Griekse en Aramese administratieve potinscripties
gevonden, alsook Griekse literaire fragmenten van een ilosoisch traktaat en een theaterstuk.
Het theater en het gymnasium
De aanwezigheid van een gymnasium en een theater – gezien
als twee wezenlijk Griekse beschavingsinstituties – heeft geleid tot de populaire aanname dat Ai Khanum een Griekse
stad was.9 Hoewel de bouwwerken vergelijkbaar zijn met
hun Griekse pendanten, hebben ze opmerkelijke karakteristieken. Beide waren geconstrueerd uit lokale kleisteen in
plaats van hardsteen en hadden enorme afmetingen die doen
vermoeden dat ze mensen uit de gehele regio herbergden.
Opmerkelijk is de aanwezigheid van drie aparte loggia’s die
waarschijnlijk dienden als eretribunes voor de voornaamste
aristocratie – iets wat zelden voorkomt bij Griekse theaters.10
Het gymnasium dat uit de vroege tweede eeuw voor
Christus dateert, heeft eveneens eigenaardige karakteristieken: het grondplan was streng symmetrisch en in plaats van
een peripterale zuilengalerij, liepen lange gangen rondom de
centrale binnenplaats (zie iguur 2).11
Figuur 3. Plattegrond van het centrale complex (J.-C. Liger, met
toestemming van P. Bernard).
Huizen
De woonvertrekken in het paleis waren in grondplan en
bouwmateriaal vergelijkbaar met de woonhuizen in het
zuidelijk stadsdeel en buiten de stadsmuren. De zonstenen
huizen van Ai Khanum waren niet gebouwd volgens een
Figuur 2. Plattegrond van het gymnasium (J.-C. Liger, met toestemming van P. Bernard).
35
TMA jaargang 27, nr. 54
Figuur 5. Plattegrond van de hoofdtempel (J.-C. Liger, met toestemming van P. Bernard).
Figuur 4. Plattegrond van een huis in het zuidelijk stadsdeel (J.-C.
Liger, met toestemming van P. Bernard).
wat zou duiden op de oppergod Zeus of een syncretistische
vorm daarvan.18 Andere opgegraven voorwerpen wijzen echter op verschillende vormen van verering. Zo zijn ivoren en
terracotta igurines gevonden van vruchtbaarheidsgodinnen
en ruiters in Aziatische en Perzische stijl, evenals kalkstenen
voetstukken die verspreid in het heiligdom lagen, grote kleisculpturen van menselijke iguren in de vestibule en een zilveren medaillon afgebeeld met de Anatolische godin Kybele
in de zijkapel.19 Keramieken plengoferpotten aan de achterzijde van de tempel duiden verder op chtonische (naar het
(onder)aardse gerichte) rituelen, bekend uit Centraal-Azië.20
mediterraan model, waarbij de kamers rondom een centrale
binnenplaats gelegen waren, maar bestonden uit een naar
het noorden georiënteerde open binnenplaats die voorafging
aan overdekte woonvertrekken (zie iguur 4).13 Deze kenden
een modulaire structuur vergelijkbaar met die in het paleis,
met lange gangen die de circulatie tussen en toegang tot verschillende kamers regelden.
Tempels
De tempels van Ai Khanum – een buitenmuurse tempel,
de hoofdtempel aan de hoofdstraat en een openluchtpodium op de acropolis – zijn in architectuur vergelijkbaar met
Mesopotamische en Iraanse tempels.14 Alle waren naar de
zon georiënteerd op een verhoogd podium met monumentale traptreden en gebouwd van aangestampte aarde en zonsteen. Het acropolispodium was mogelijk bedoeld voor een
openluchtcultus, een bekende vorm van verering in Iraanse
religies.15 De twee tempels volgden hetzelfde grondplan met
een vestibule die leidde naar de hoofdkamer met twee zijkapellen (zie iguur 5). De massieve buitenmuren waren
gedecoreerd met diep ingedeukte niches, een eigenaardig
kenmerk waar de hoofdtempel haar archeologische naam
aan ontleend heeft: temple à niches indentées. Deze tempel
dateert uit de late vierde of vroege derde eeuw voor Christus
– voordat de stad een groots bouwprogramma onderging –
en is daarmee een van de oudste gebouwen van Ai Khanum.16
Verscheidene objecten in en om de hoofdtempel hebben
geleid tot aanzienlijke discussie rondom de bijbehorende
cultus en godheid. Ivoren meubelstukken en een marmeren
gesandaalde voet van het cultusbeeld, beide in Griekse stijl,
worden vaak geassocieerd met de verering van een Griekse
god.17 De sandaal was gedecoreerd met een bliksemschicht,
Mausolea
De mausolea nabij het hoofdcomplex bestonden eveneens uit massieve muren en waren gelegen op een hoog
podium met monumentale traptreden, vergelijkbaar met
Mesopotamische tempelstructuren, maar volgden wat wordt
herkend als een Grieks grondplan: een vestibule voorafgegaan door een voorkamer met twee zuilen in antis.21 Slechts
één mausoleum is opgegraven, waar een Griekse inscriptie is
gevonden op een later geplaatste stèle uit de derde eeuw voor
Christus. Hierop staat dat Klearchos de Delphische maximes heeft “gekopieerd” en deze heeft gebracht “naar hier,
het heiligdom van Kineas”.22 Het mausoleum zelf dateert,
net als de hoofdtempel, uit de vroegste bouwperiode, wat
heeft geleid tot de aanname dat Kineas de stichter van Ai
Khanum was.23
Van Hellenisme naar globalisering
Ai Khanum met haar gemixte stijlen en cultuurelementen
is door de tijd heen verschillende identiteiten aangemeten:
van een Griekse kolonie tot een hybride stad tussen Oost
en West. Het past daarom goed in het Helleniseringsdebat
36
Maanvrouwe aan de Oxus
omtrent de notie van Hellenisering of Hellenisme (de verspreiding van Griekse cultuur en/of de overname daarvan
buiten Griekenland) als verklaring voor culturele verandering in situaties van cultuurcontact. Dit debat omvat verscheidene theorieën over de aard van Hellenisme, met name
over de richting van cultuurverkeer, de rol van autochtone
bevolkingsgroepen en hun bewustzijn daarin. Beïnvloed
door trends in de sociale wetenschappen, wordt gaandeweg
erkend dat Hellenisering niet per deinitie een eenzijdig
acculturatieproces inhoudt – een (koloniaal) beschavingsproces met de Grieken als dominante politieke en ‘daarom’
culturele overmacht – maar dat lokale bevolkingen wel degelijk een actieve rol spelen in het al dan niet overnemen van
Griekse cultuurelementen.24
Het probleem van Hellenisme (zowel het cultuurbegrip
als de periodisering) en Hellenisering – of het nu gaat over
de richting van cultuurverkeer of de uiteindelijke smeltkroes
– is dat het woord an sich een partijdige inslag heeft waarbij automatisch kant wordt gekozen: die van de Grieken.
Het Griekse (zowel in etnisch als cultureel opzicht) wordt
in de zoektocht naar Alexanders culturele erfenis prioriteit
gegeven, waarbij andere cultuurelementen gebagatelliseerd
worden. Dergelijke kritiek is kenmerkend voor de postkoloniale school van de jaren 80 en 90: nadruk moet gelegd
worden op lokale continuïteiten en het nuanceren van
Griekse invloeden omwille van de agency van de autochtone
bevolking.25
Hoewel deze postkoloniale stroming nog steeds van invloed is, is het de vraag of het denken in ‘Grieks’ (koloniaal) versus ‘niet-Grieks’ (inheems) wel zo productief is. Een
reeks alternatieve concepten, veelal ontleend aan de sociale
wetenschappen, is opgekomen die deze strikte opdeling probeert op te hefen. Populaire termen als hybriditeit, middle
ground, syncretisme en creolisering proberen culturele interactie(s) te duiden door de sociale dynamiek van culturele
vermenging te belichten. Meer aandacht wordt gegeven aan
de veranderende betekenis van cultuurelementen, waarbij de
nadruk ligt op het ontstaan van iets nieuws. Een belangrijke kanttekening is dat deze concepten zowel bekritiseren als
uitgaan van authentieke culturele entiteiten, die verbonden
worden aan een bepaalde etnische groep, gesitueerd worden
in een speciiek geograisch gebied en waarvan verondersteld
wordt dat deze een homogene culturele (re)productie hebben. Spreken van hybriditeit veronderstelt namelijk dat ook
non-hybriditeit bestaat; een hybride cultuur impliceert de
culturele vermenging van twee of meer non-hybride, en dus
pure culturen. In de realiteit zijn culturen helemaal niet zo
puur, origineel en etnisch- of plaatsgebonden. Hoewel ze
vaak als puur gereïiceerd worden, zijn alle culturen in feite
constant onderhevig aan verandering door contact met en
invloeden van buitenaf, waardoor alle culturen hybride te
noemen zijn. Het denken in culturele hokjes blijft echter
consistent.
Globaliseringstheorie lijkt deze paradox grotendeels op te
lossen.26 Globalisering met betrekking tot cultuur draait om
connectiviteit, constante ontheemding en veranderlijkheid
in plaats van authenticiteit en vermenging van originelen.
Milinda Hoo
Er bestaan verscheidene deinities, maar over het algemeen
kan globalisering geduid worden als een serie sociale processen die lokaliteiten meer verbinden met en afhankelijk van elkaar maken, op steeds groter wordende schaal.27
Culturele, sociale en geograische afstanden worden makkelijker overbrugbaar door toenemende mobiliteit (gedreven
door economische en technologische vooruitgang), wat resulteert in de bewustwording dat men onlosmakelijk deel
uitmaakt van een snelgroeiende wijdere wereld die gevoelsmatig steeds kleiner wordt. Structureel betekent dit dat de
keuzemogelijkheden om en hoe zich sociaal en cultureel te
organiseren, identiiceren en uit te drukken (transregionaal,
regionaal, lokaal) toenemen.28
Globaliseringstheorie komt voort uit netwerkdenken dat
het biljartballenmodel (culturen als afgebakende entiteiten
die van elkaar afkaatsen als ze in contact komen) en het daaropvolgende kruisbestuivingsmodel (culturen als entiteiten
die elkaar beïnvloeden) vervangt met het wereldwijde-webmodel. Dat ziet culturen als luïde en translokaal doordat
ze contextueel geconstrueerd zijn (en worden) uit bepaalde
cultuurelementen die circuleren in een web van culturele
verstrengelingen en signiicaties, waaraan zij hun contextuele betekenis in bepaalde mate ontlenen.29 Anders dan hybridiseringstheorie die de vermenging van authentieke culturen
veronderstelt waar iets hybride uit voortkomt, denkt globalisering in termen van inherent hybride culturen die op
transculturele wijze beïnvloeden en beïnvloed worden. Hun
categorische betekenis ontstaat pas in speciieke sociaalhistorische context; culturen worden zo beschouwd als
tijdelijke resultaten van continue productieprocessen van appropriatie, aanpassing en transformatie, waardoor ze nooit
‘af ’, puur of authentiek zijn.
Niet alleen worden culturen gevormd door constante culturele toeëigening, culturen hebben ook constante culturele
uitstoot, waardoor een soort continu trek-en-duw verloop
ontstaat. Anders dan vaak gedacht wordt, draait globalisering hierdoor niet alleen om homogenisering van cultuur
(het ‘kleiner’ worden van de culturele wereld; het ontstaan
van globaliserende culturen door invloedrijke culturele uitstoot), maar ook om heterogenisering van cultuur (het eigen
maken van elementen uit globaliserende culturen om de eigen cultuur af te bakenen). Het grotere plaatje wordt belicht
– hoe lokale cultuurelementen over grote afstanden bekend
en gedeeld kunnen worden – alsook hoe deze cultuurelementen toegeëigend en aangepast (lokaalgemaakt) kunnen
worden in verschillende, soms geheel andere contexten,
waarbij eerdere betekenissen niet langer van belang of zelfs
bekend hoeven te zijn. Globaliseringstheorie erkent zo de
wederzijdse vorming en beïnvloeding van lokale, regionale
en transregionale culturen: globaliserende culturen ontstaan
uit regionale en lokale cultuurelementen en lokale cultuur
ontstaat uit appropriatie van regionale en globaliserende cultuurelementen.30
Globaliserend Ai Khanum
Binnen voorafgaande Hellenismeparadigma’s is het aanlokkelijk om de verscheidene cultuurelementen in Ai Khanums
37
TMA jaargang 27, nr. 54
materiële cultuur te verbinden aan etnische bevolkingsgroepen. Zo onderschrijft een koloniale invulling van het
Hellenismeconcept de interpretatie dat de Griekse instituties in het stadscentrum (het theater, het gymnasium en
het Kineas-mausoleum) een uitdrukking zouden zijn van
Grieksheid. Ai Khanum zou een Griekse kolonie zijn waar
uitsluitend etnische Grieken woonden, of waar etnische
Grieken de machthebbende bestuurselite vormden over de
inheemse bevolking. Daartegenover zou een postkoloniale opvatting meer aandacht geven aan de niet-Griekse (en
‘daarom’ autochtone) elementen, en betogen dat er sprake
was van een multiculturele samenleving met actieve inbreng
van de inheemse bevolking, of een hybride gemeenschap
als gevolg van integratiehuwelijken. Beide opvattingen lijken echter het idee van authentieke monolithische culturen,
vastgeroest aan bepaalde etnische bevolkingsgroepen, te versterken.
Zoals we inmiddels weten, zijn cultuur en etniciteit lang
niet altijd evenredig aan elkaar. Mensen kunnen zich etnisch
anders voelen, maar zich cultureel hetzelfde uitdrukken, of
zich juist cultureel anders gedragen en toch dezelfde etniciteit aanhangen. In de context van de Hellenistische periode
– een tijd van versnelde en intensieve mobiliteit, interactie en connectiviteit – is het de vraag in hoeverre Griekse
cultuurelementen of een hybride cultuur ook een Griekse
of hybride identiteit van bewoners behelsden. Hoe etnisch
(beladen) Grieks was cultureel Grieks en hoeveel had cultureel Grieks nog te maken met Egeïsch Grieks? In hoeverre
was de signiicantie van Delphi (nog) bekend en bepalend
in het alledaagse leven van Ai Khanums inwoners? Wat te
maken van de eigenaardige kenmerken van het gymnasium en het theater, de niet-Griekse huizen en bovenal de
beduidend niet-Griekse tempels? Wat betekende Grieks,
Mesopotamisch of Iraans uitziende architectuur voor de
cultuurmakers en cultuurgebruikers in een interconnectieve
Euraziatische stad als Ai Khanum? Zoals eerder uiteengezet,
schuilt meer sociale dynamiek achter een gemengd cultureel
uiterlijk.
Globaliseringstheorie met het oog op de inherente hybriditeit van culturen, voorziet een alternatieve mogelijkheid
om Ai Khanums culturele verscheidenheid te duiden. De
vraag wordt dan, in hoeverre de Grieks- of Oostersheid die
wij, als buitenstaanders, herkennen in Ai Khanums materiele cultuur, niet reeds een appropriatie van globaliserende
(transregionaal bekende) cultuurelementen was. In plaats
van te concentreren op etno-geograische origines, is het
daarom productiever om de cultuurelementen in lokale context te beschouwen.
Zonder conclusies te trekken omtrent etniciteit, kan men
stellen dat de bewoners van Ai Khanum Grieks uitziende cultuurelementen als passend beschouwden voor de publieke
sfeer (het theater, het gymnasium, het mausoleum, de literaire fragmenten); Mesopotamische en Iraanse cultuurelementen voor de religieuze en oiciële sfeer (de tempels en
het paleis); Centraal-Aziatische elementen voor de huiselijke
sfeer; en Grieks en Mesopotamisch voor de administratieve
sfeer (de potinscripties). Deze Griekse, Mesopotamische en
Iraanse cultuurelementen zouden lokaalgemaakte elementen
van globaliserende culturen kunnen duiden; hun uiterlijke
verschijning als Grieks, Mesopotamisch en Iraans zou gemedieerd en geïnformeerd kunnen zijn door de intensivering
van transregionale handel, communicatie en connectiviteit
onder de Achaemeniden en de Seleukiden.31 Het uitgestrekte
gebied tussen Azië en Europa ervoer in deze periodes versnelde processen van transregionale integratie en cultuurbemiddeling, wat aanzet zou hebben gegeven tot de ontwikkeling
van globaliserende culturen: Mesopotamisch en Iraans onder
de Achaemeniden, en Grieks onder de Seleukiden. De datering van Ai Khanums Griekse, Mesopotamische en Iraanse
cultuurelementen, respectievelijk uit de vroege tweede eeuw
voor Christus (het grootse bouwprogramma) en de late
vierde eeuw voor Christus (de vroegste bouwperiode), is
hiermee in overeenstemming.
Grieks, Mesopotamisch en Iraans staan aldus niet (per deinitie) voor etnisch Grieks, Mesopotamisch (Medisch-Perzisch)
of Iraans, maar voor cultureel Grieks, Mesopotamisch en
Iraans als translokaal gedeelde uitdrukkingsconcepten.
Culturele stijl- en architectuurelementen uit een semantisch
repertoire van globaliserende cultuurbouwstenen werden
eigen gemaakt; een lokaalmakend integratieproces wat de
eigenaardige kenmerken van Ai Khanums bouwwerken kan
verklaren. Deze eigenaardigheden – de loggia’s in het theater,
de noordelijke oriëntatie van de huizen en de zuidoostelijke
van de tempels, de circulerende en ruimteregelende gangen
van het gymnasium, het paleis en de huizen, en de voorkeur
voor het gebruik van lokale zonsteen – zijn die lokale elementen die de eclectische materiële cultuur van Ai Khanum
typisch Baktrisch maakt.32
Een dergelijke interpretatie wordt ondersteund door
vergelijkbare elementen in andere Baktrische sites. Een
paleisgebouw opgegraven in Saksanokhur in Zuid-Tajikistan
(ca. mid-tweede eeuw voor Christus) was gebouwd volgens
eenzelfde grondplan, van dezelfde materialen en met dezelfde
architectonische decoraties.33 Net als in Ai Khanum, werden
beweging en circulatie gereguleerd middels lange smalle
gangen. De woonvertrekken in het paleis van Saksanokhur,
alsook een huis uit de eerste eeuw voor Christus opgegraven
in Dilberjin in Noord-Afghanistan, zijn tevens vergelijkbaar
met de huizen van Ai Khanum.34 Wat betreft tempelarchitectuur, hebben de religieuze bouwwerken van Ai Khanum niet
alleen Mesopotamische bouw- en stijlovereenkomsten (met
name de tempels van Zeus en Artemis in Dura Europos in
Syrië, daterend uit de Hellenistische periode), maar ook belangrijke Baktrische pendanten. Voorbeelden hiervan zijn de
tempels opgegraven in Dilberjin en Takht-i Sangin (ZuidTajikistan, vierde eeuw voor tot tweede eeuw na Christus)
en de openluchtpodia in Kok-Tepe en Pashmak-Tepe (beide
in Zuidoost-Oezbekistan, daterend uit de Achaemenidische
periode) – alle gebouwd op een hoog podium, met massieve
buitenmuren en naar het zuidoosten georiënteerd.35 Door
deze comparanda is recentelijk geopperd dat er sprake was
van een koine, een (trans)regionaal gedeelde culturele lingua
franca van architectonische tradities.36
38
Maanvrouwe aan de Oxus
Milinda Hoo
Iranian world” in Heaven on earth. Temples, ritual, and
cosmic symbolism in the ancient world, (red.) D. Ragavan,
pp. 319-372.
Gardin, J.C. & Gentelle, P. 1976, “Irrigation et peuplement
dans la plaine d’Aï Khanoum, de l’époque achéménide à
l’époque musulmane”, Bulletin de l’Ecole française d’Extrême-Orient, vol. 63, pp. 59-110.
Holt, F.L. 1999, hundering Zeus. he Making of Hellenistic
Bactria, University of California Press, Berkeley.
Kuhrt, A. & Sherwin-White, S. 1993, From Samarkhand to
Sardis. A new approach to the Seleucid Empire, University
of California Press, Berkeley.
Mairs, R.R. 2013, “he ‘Temple with Indented Niches’ at
Ai Khanoum: ethnic and civic identity in Hellenistic
Bactria” in Cults, creeds and contests. Religion in the PostClassical City, (red.) R. Alston, O.M. van Nijf & C. G.
Williamson, pp. 8-111.
Mairs, R.R. 2014, he Hellenistic Far East. Archaeology, language, and identity in Greek Central Asia, University of
California Press, Oakland.
Martinez-Sève, L. 2014, “he spatial organization of Ai
Khanoum, a Greek city in Afghanistan”, American
Journal of Archaeology, vol. 118, pp. 267-283.
Nederveen Pieterse, J. 2009, Globalization & culture. Global
mélange, Rowman & Littleield, Lanham.
Pitts, M. & Versluys, M.J. 2014, “Globalisation and
the Roman World: perspectives and opportunities”,
Globalisation and the Roman World. World history, connectivity and material culture, (red.) M. Pitts & M.J.
Versluys, pp. 3-31.
Rapin, C. 1992a, “Les sanctuaires de l’Asie centrale à l’époque Hellénistique: état de la question”, Etudes de Lettres,
vol. 4, pp. 101-124.
Rapin, C., Hadot, P. & Cavallo, G. 1987, “Les textes littéraires grecs de la Trésorerie d’Aï Khanoum”, Bulletin de
correspondance hellénique, vol. 107, p. 315-381.
Robert, L. 1968, “De Delphes à l’Oxus, inscriptions
grecques nouvelles de la Bactriane”, Comptes rendus des
séances de l’Académie des Inscriptions et Belles-Lettres, vol.
112, no. 3, pp. 416-457.
Conclusie
De notie van regionale en transregionale koines biedt de
mogelijkheid tot meer dynamische interpretaties van materiële cultuur. In plaats van Ai Khanum simpelweg als een
‘Griekse stad’ te bestempelen, is het productiever te kijken
naar Ai Khanum als het resultaat van lokale, al dan niet bewuste selecties uit een semantisch repertoire (een set keuzemogelijkheden) van globaliserende cultuurelementen die
transregionaal gedeeld en lokaal geapproprieerd werden.
Deze cultuurelementen konden etnisch beladen of neutraal zijn, alsook meerdere sociale, politieke, religieuze, etc.
identiteiten tegelijkertijd dienen, afhankelijk van de sociale
context. Duidelijk is dat Ai Khanum niet beschouwd moet
worden als een geïsoleerde casus waarin verschillende cultuurelementen zonder meer verbonden zijn met een etnogeograisch moederland, maar dat de stad gegrond moet
worden in een grotere Euraziatische wereld. Ai Khanums
materiële cultuur toont dat de bevolking cultureel geëngageerd was met deze wijdere wereld, maar ook dat transregionale cultuurelementen eigen gemaakt werden aan de hand
van lokale en regionale gebruiken. Een dergelijke interpretatie vervangt eenzijdige Hellenocentrische perspectieven en
slaat een nieuwe weg in die culturele toeëigening en veranderlijke sociale betekenisvorming benadrukt in de globaliserende wereld van antiek Eurazië.
Dankwoord
Dank aan Paul Bernard en Rachel Mairs voor hun hulp en
welwillendheid met betrekking tot de iguren en de kopierechten. Ook hartelijk dank aan mijn begeleiders, Miguel
John Versluys en Josef Wiesehöfer, voor het kritisch doorlezen en becommentariëren van mijn draft.
Literatuur
Bernard P. 1967, Aï Khanum on the Oxus. A Hellenistic city
in Central Asia. Proceedings of the British Academy, vol.
53, pp. 71-95.
Bernard, P. 1970, “Campagne de fouilles 1969 à Aï
Khanoum en Afghanistan”, Comptes rendus des séances de
l’Académie des Inscriptions et Belles-Lettres, vol. 114, no.
2, pp. 300-349.
Bernard, P. 1971, “La campagne de fouilles de 1970 à Aï
Khanoum”, Comptes rendus des séances de l’Académie des
Inscriptions et Belles-Lettres, vol. 115, no. 2, pp. 385-453.
Bernard, P. 1976, “Campagne de fouilles 1975 à Aï
Khanoum”, Comptes rendus des séances de l’Académie des
Inscriptions et Belles-Lettres, vol. 120, no. 2, pp. 287-322.
Bernard, P. 1978, “Campagne de fouilles 1976-1977 à Aï
Khanoum”, Comptes rendus des séances de l’Académie des
Inscriptions et Belles-Lettres, vol. 122, no. 2, 421-463.
Bernard, P., Guillaume, O., Francfort, H.-P., Leriche, P.,
Veuve, S., Guillaume, O., Rapin C. & Lecuyot, G. 19732013, Fouilles d’Ai Khanoum, Vol. 1 t/m 9 (Mémoires de
la Délégation Archéologique Française en Afghanistan, vol.
21, 26-31, 33, 34), De Boccard, Parijs.
Canepa, M.P. 2013, “he transformation of sacred space,
topography, and royal ritual in Persia and the ancient
Auteursomschrijving
Milinda Hoo is afgestudeerd historicus aan de Universiteit
Utrecht en sinds november 2014 promovenda aan de
Universiteit van Kiel binnen de onderzoeksschool Human
Development in Landscapes. Ze onderzoekt patronen in materiële cultuurgedragingen in antiek Centraal-Azië vanuit
een globaliseringsperspectief.
Eindnoten
1 De antieke naam van Ai Khanum is niet bekend. Wel zijn er speculaties:
Alexandria Oxiana, Diodotopolis of Eukratidia (naar respectievelijk de
eerste en laatste Baktrische dynastieën uit de Hellenistische periode).
2 De opgravingen zijn gepubliceerd in negen volumes (Fouilles d’Aï
Khanoum), respectievelijk gewijd aan de campagneverlopen (Bernard
1973), de propylaia (Guillaume 1983), de hoofdtempel (Francfort 1984),
39
TMA jaargang 27, nr. 54
de munten (Bernard 1985), de verdedigingswerken (Leriche 1986), het
gymnasium (Veuve 1987), kleine objecten (Guillaume 1987), de schatkamer (Rapin 1992b) en de huizen (Lecuyot 2013). Informatie hierin
is echter niet compleet; eerdere opgravingsrapporten moeten nog steeds
geraadpleegd worden.
20 Bernard 1970: pp. 327-330; Canepa 2013: p. 331.
21 Bernard 1967: p. 80.
22 Robert 1968: p. 422.
23 Robert 1968: pp. 431-432, 442.
3 Zie Holt 1999: pp. 9-20; Mairs 2014: pp. 22-25 voor een goed overzicht hiervan. De reconstructie van de geschiedenis van Baktrië in de
Hellenistische periode was voorheen uitsluitend gebaseerd op munten.
24 Veelbestudeerde voorbeelden hiervan zijn de Egyptenaren in Ptolemeïsch
Egypte of de Joden in Seleukidisch Palestina en Babylon.
25 Kuhrt & Sherwin-White 1993.
4 Bernard 1967: pp. 77, 91. Bernard heeft sindsdien zijn opvatting minder
stellig geformuleerd.
26 Opgemerkt moet worden dat globaliseringstheorie niet een eenduidige
theorie is, maar een veelvoud aan theorieën uit verschillende disciplines
behelst. Hier wordt slechts geduid hoe globaliseringstheorie in dit paper
gebruikt wordt.
5 Gardin & Gentelle 1976: pp. 59-99.
6 Deze datum is gebaseerd op het eind van de heerschappij van Eukratides
(ca. 171-145 voor Christus), de laatste Baktrische heerser van wie munten
in de jongste opgravingslaag zijn gevonden.
9 Zie bijvoorbeeld Holt 1999; Martinez-Sève 2014.
27 Pitts & Versluys 2014: p. 11. Belangrijk is het verschil tussen ‘globaal’ en
‘globaliserend’. ‘Globaal’ refereert naar de gehele wereld, terwijl ‘globaliserend’ betrekking heeft tot processen die leiden tot een omvangrijke, maar
niet per deinitie wereldwijde schaal van zaken. Globalisering hoeft dus
niet mondiaal te zijn om te kunnen bestaan. Zie Pitts & Versluys 2014:
p. 13; Nederveen Pieterse 2009: pp. 26-29.
10 Bernard 1978: pp. 435-437.
28 Nederveen Pieterse 2009: pp. 70-75.
11 Bernard 1976: pp. 293, 297; Veuve 1987 (Fouilles d’Aï Khanoum, vol. 6).
29 Nederveen Pieterse 2009: pp. 84-87.
12 Mairs 2014: pp. 75f.
30 Daarom wordt ook wel van ‘glokalisering’ gesproken: wederkerige lokale
en globale trek-en-duw processen waarvan de gevolgen voelbaar zijn op
lokaal en globaal niveau. Zie Nederveen Pieterse 2009: pp. 52, 70-73.
7 Mairs 2013: p. 100; vergelijk Bernard 1967: p. 92.
8 Rapin 1992b (Fouilles d’Aï Khanoum, vol. 8): p. 249.
13 Bernard 1970: pp. 310-317; Bernard 1976: pp. 289-293; Lecuyot 2013
(Fouilles d’Aï Khanoum, vol. 9): pp. 193-197.
31 Vergelijk Mairs 2013: pp. 100-103.
14 Bernard 1969: pp. 334-337; Rapin 1992a: pp. 111-114; Mairs 2013: pp.
97f.
32 Mairs 2014: p. 99.
15 Rapin 1992a: pp. 106-108.
33 Mairs 2014: pp. 79-82.
16 Bernard 1971: p. 430.
34 Bernard 1970: pp. 312-313; Mairs 2014: pp. 82-85.
17 Bernard 1969: p. 340; Bernard 1970: p. 327; Francfort 1984 (Fouilles
d’Aï Khanoum, vol. 3): pp. 17-18.
35 Rapin 1992a: pp. 111f; Canepa 2013: pp. 340-342; Mairs 2014: pp.
75-89.
18 Bijvoorbeeld Zeus-Ahura Mazda (Bernard 1970: p. 327) of Zeus-Mithra
(Rapin 1992a: p. 120).
36 Canepa 2013: pp. 340-342; Mairs 2013: p. 102; Mairs 2014: pp. 79f,
98-101.
19 Bernard 1969: p. 329; Francfort 1984: pp. 14-17, 81-85, 93-94.
40