KLEIO-HISTORIA
Tijdschrift voor Geschiedenis
(2017) NUMMER 6
Colofon
3e jaargang 2017, nummer 6
Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud worden uitdrukkelijk voorbehouden
© Kleio-Historia, Kekerdom 2015-2017
Redactie
Drs. Mark Beumer
Omslag ontwerp: Mark Beumer
Lay-out: Mark Beumer
Afbeelding omslag: Kleio, de Griekse godin der Geschiedenis
ISSN: 2452-1507
Inhoudsopgave
Voorwoord
Mark Beumer
6
Over de auteurs
7
Wat moeten historici kunnen? 2
Mark Beumer
8
Reinhart Koselleck, begripshistoricus (1923-2006)
Mark Beumer
10
Recensie Thom Roep & Co Loerakker, Van Nul Tot Nu. De vaderlandse geschiedenis (Big
Balloon Publishers 2017).
20
Recensie Yuval Noah Harari, Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst (Thomas
Rap 2017).
21
Recensie Adri. P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau. Admiraal, diplomaat
& gouverneur (1559-1631 (WalburgPers 2017).
22
Recensie Jonathan I. Israel, Democratische Verlichting: Filosofie, revolutie en mensenrechten,
1750 – 1790 (Uitgeverij Van Wijnen – Franeker 2015).
23
Recensie Jop Euwijk en Frank Rensen, De identiteitscrisis van Zwarte Piet (Atlas Contact
2017).
25
Recensie Carla du Pree, Johan Huizinga en de bezeten wereld (ISVW Uitgevers 2016).
26
Recensie Frans Verhagen, Geschiedenis van de Verenigde Staten (Boom 2017).
28
Recensie Catherine Nixey, Eeuwen van duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke
cultuur (Hollands Diep 2017).
40
Recensie J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Prometheus
Amsterdam, 4e druk 2016).
41
Recensie Rolf Falter, De geboorte van Europa. Een geschiedenis zonder einde (Polis 2017).
42
Recensie Youp van ’t Hek, IJdel onkruid (Thomas Rap Amsterdam 2017.
43
Recensie Peter van Trigt, 1000 jaar Sinterklaas …en nu het ware verhaal van St. Nicolaas en
zijn knecht (LM PUBLISHERS 2016).
46
Recensie M. Verhoeven, L. Bosman, H. Van Asperen (eds.), Monuments & Memory: Christian
Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in honour of Sible de Blaauw (Brepols
2017).
47
Recensie Lewis Spence & Gerard Grasman, Egypte’s mythen en legenden. Op basis van de
huidige stand van de egyptologie volledig nieuw vertaald en geactualiseerd (Brave New Books
2017).
49
Recensie Achille Mbembe, Kritiek van de zwarte rede (Uitgeverij Boom 2017).
50
Recensie Ybeltje Berckmoes, ‘Voorlichting loopt met u mee tot het ravijn’. Mijn ontluisterende
jaren in de VVD-fractie (Uitgeverij van Praag 2017).
51
Recensie Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016).
54
Recensie Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus
2017).
55
Recensie Peter N. Stearns, The Industrial Turn in World History (Routledge 2017).
57
Recensie P.M. Jones, The French Revolution 1787-1804 (Routledge 2017, 3rd edition).
58
Recensie Henk Schulte Nordholt, Een geschiedenis van Zuidoost-Azië (Amsterdam University
Press 2016).
59
Recensie Anne Frank Stichting (Jaap Tanja), Antisemitisme. Geschiedenis en actualiteit (Boom
2016).
60
Recensie Gerben Graddesz Hellinga & Patric Aalders, De Oranjes. De CANON van ons
62
Koninklijk Huis (WalburgPers, 2e herziene druk 2015).
Review Alexandra Sofroniew, Household Gods. Private Devotion in Ancient Greece and Rome
(Getty Publications 2015).
64
Recensie Nicholas Vincent, Magna Carta. The Foundation of Freedom 1215-2015 (Third
Millennium Publishing, London 2015).
66
Recensie Jan. J.B. Kuipers, Karel de Grote. Stamvader van Europa (WalburgPers 2016).
67
Recensie Johannes Fried, Charlemagne (Harvard University Press 2016).
69
Recensie Mies Bouwman, Gewoon Mies (Gottmer Haarlem, 2e druk 2017).
70
Recensie Peter Seixas and Tom Morton, The Big Six: Historical Thinking Concepts (Nelson
Education 2013).
71
Recensie Kadriye Ercikan and Peter Seixas, New Directions in Assessing Historical Thinking
(Routledge 2015).
72
Recensie Cátia Antunes and Karwan Fatah-Black (eds.) Explorations in History and
Globalization (Routledge 2016).
73
Recensie Megan Cassidy-Welch (eds.) Remembering the Crusades and Crusading (Routledge
2017).
74
Recensie Nikolaus Wachsmann, KL. Een geschiedenis van de concentratiekampen (De Bezige
Bij 2016).
75
Recensie Rebecca Futo Kennedy, Immigrant Women in Athens. Gender, Ethnicity, and
Citizenship in the Classical City (Routledge 2016).
77
Recensie Arnold—Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk
(Papieren Tijger 2014).
78
Voorwoord
Beste lezer,
Voor u ligt alweer nummer 6 van Kleio-Historia. Het jaar 2017 was een opmerkelijk jaar waarin
veel nieuwe boeken het licht zagen, waarover diverse recensies in dit nummer zijn opgenomen.
Helaas zijn er dit jaar geen gastauteurs, maar wellicht voelt u zich geroepen een artikel of
recensie voor het volgende nummer in te zenden.
In dit nummer twee artikelen. Het eerste gaat over de vaardigheden van de historicus. Deze zijn
aan de ene kant zeer algemeen en aan de andere zeer specifiek. Denk bijvoorbeeld aan historisch
denken, redeneren en dit toepassen op specifieke vraagstukken. Hieraan gelieerd een artikel
over de beroemde begripshistoricus Reinhart Koselleck die met zijn concepten Erfahrungsraum
en Erwartungshorizont naadloos aansluit bij nieuwe milieuwetgeving.
Onder de recensies is bewust veel aandacht voor de discussie over Zwarte Piet alsook
Sinterklaas. Het is belangrijk gedegen historische kennis te vergaren over oorsprong,
ontwikkeling en geschiedenis van deze denkbeeldige figuur. Daarnaast blijkt dat christenen zelf
ontzettend gruwelijke misdaden hebben begaan tegen polytheïsten, waardoor ook dit discours
genuanceerd wordt. Ook de Nederlandse politiek komt aan bod met allerlei misstanden. Het is
duidelijk dat onze parlementsleden misschien wel eens een hernieuwde cursus democratie
moeten leren….Ook de Middeleeuwen komen ruim aan bod met recensies over Karel de Grote
en de Magna Carta uit 1215.
Ik hoop dat u er weer van kunt genieten. Ik wens u een prettig Sinterklaasfeest toe, een zalig
Kerstfeest en een zeer gelukkig 2018!
Vrede en alle goeds!
Met vriendelijke groet,
Mark Beumer, historicus
Oprichter en eindredacteur
6
Over de auteurs
Mark Beumer studeerde Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 2e graads aan de Hogeschool
van Arnhem en Nijmegen, daarna Geschiedenis aan de Radboud Universiteit en tenslotte
Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 1e graads aan dezelfde Universiteit. Tussen 2009 en
2013 verrichte hij promotieonderzoek over de Griekse godin Hygieia. In 2015 richtte hij het
tijdschrift Kleio-Historia op. Thans is hij werkzaam als extern promovendus aan de Universiteit
van Tilburg en onderzoek hij de ritual transfer van tempelslaap in de Late Oudheid (170-610 n.
Chr.) in Romeins Egypte, Griekenland en Rome.
7
Wat moeten historici kunnen? 2
Mark Beumer
In nummer 2 van het Tijdschrift voor Geschiedenis werd een discussiedossier gewijd aan de
kennis en vaardigheden van toekomstige historici. Hierbij wordt slechts gebruik gemaakt van
één boek, namelijk Geschiedenis schrijven! Wegwijzer voor historici.1 Dit boek zou een brug
proberen te slaan ‘tussen de wetenschappelijke geijkte historische methoden en technieken’ en
het (digitale) tijdperk waarin de aankomende historicus nu leeft.2 Marijke Huisman bepleit in
haar bijdrage dat het in geschiedenisopleidingen vooral moet gaan om het historische debat en
niet zozeer om overzichtscursussen.3 Ik ben het hiermee oneens. De aankomend historicus moet
een zeer brede overzichtskennis hebben van alle tijdvakken en specialisaties zoals Nederlandse
geschiedenis, gendergeschiedenis en sinds kort sportgeschiedenis. Het liefst moeten studenten
alle inleidende vakken aan alle universiteiten volgen. Zonder kennis kun je namelijk niet
discussiëren. Daarnaast zijn de studenten van Huisman niet representatief voor heel Nederland.
Ik betwijfel of alle studenten geschiedtheorie en historiografie onzin vinden en het maar
‘moeilijk’ vinden. Ik ben het eens dat de historicus veel weet van cultuur, maar een historicus
moet veel meer zijn dan een generalist die goed feiten van meningen kan onderscheiden,
kritisch kan denken en multidisciplinair problemen oplost. Een historicus is iemand die midden
in de maatschappij staat en dus in alles geïnteresseerd moet zijn, zoals zaken die in eerste
instantie ver weg lijken, bijvoorbeeld klimaat, het heelal of games. Echter is alles historisch
aangezien alles een begin kent. Een historicus is natuurlijk niet alleen een generalist, maar ook
specialist. Alle studenten kiezen voor bepaalde thema’s met methodologieën, waardoor
duizenden specialistische stukken geschreven worden. Dit is noodzakelijk, omdat historici vaak
als oude mannen gezien worden die veel van het verleden weten, maar niet van de toekomst.
De vaardigheden van de historicus hoor je in vergelijking ook veel minder. Aan het einde van
haar betoog pleit Huisman voor afschaffing van het handboek en liever een kritische recensie
van dat handboek. Hiervoor moet de student dus eerst veel kennis van de geschiedenis hebben
alsook van andere handboeken om een goede recensie te kunnen schrijven.4
Karel van Nieuwenhuyse gaat in zijn hoofdstuk over Knowing & Doing history in op de
spanning voor historische kennis ‘versus’ kennisconstructie voor historici. Ten eerste valt op
dat hij de gelijknamige dissertatie van Harry Havekes niet meeneemt.5 In zijn dissertatie
analyseert Havekes de Welk Woord Weg opdracht, waarbij leerlingen uit groepen woorden
moeten aangeven welk woord er niet in thuishoort en waarom niet. Ik ben zelf historicus en
docent Geschiedenis en heb na het HBO de universiteit in Nijmegen bezocht. Mijn ervaring is
dat de introductievakken op dezelfde manier met dezelfde handboeken gegeven werden, maar
dat de hogeschool meer specifieke thema’s verzorgde als Cultuur en Samenleving in de
Middeleeuwen, terwijl de universiteit meer universele thema’s als Nederlandse geschiedenis
gaf. Na mijn Master volgde ik de universitaire lerarenopleiding. Hier ging het vooral om
didactiek. Ik bezoek regelmatig promoties, congressen en lezingen om mijn kennis actueel te
houden. Deze kennis spiegel ik aan de lesmethoden en bespreek dat weer met leerlingen. De
1
J. Kamp (e.a.), Geschiedenis schrijven! Wegwijzer voor historici (Amsterdam 2016).
Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 258.
3
M. Huisman, ‘Weg met handboek!’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 261.
4
Huisman, ‘Weg met handboek!’, 264.
5
H. Havekes, Knowing and Doing History. Learning historical thinking in the classroom (Nijmegen 2015,
dissertatie).
2
8
aandacht voor constructies en interpretaties is iets wat in de structuurbegrippen aan de orde
komt, maar niet heel diepgaand. Dat is meer iets voor vwo 6 die worden voorbereid op een
universitaire studie. Geschiedenis wordt aan universiteiten op tal van verschillende manieren
aangeleerd. Dat komt door het personeel, hun visies, de gekozen handboeken en aanvullende
literatuur. Een historicus is altijd bezig met knowing and doing history.
Marianne Eekhout betoogt dat de meeste studenten (71%) binnen twee maanden na afstuderen
een baan vinden.6 Ik herken mij hier niet in. Ik zoek al acht jaar naar een vaste baan binnen
wetenschap of onderwijs.7 De historicus heeft helemaal niet het aanzien om direct te worden
aangenomen. Vaak helpen stages om ergens binnen te komen en hopelijk ook te blijven. Het
heeft er niet mee te maken of docenten wel of geen hart voor academisch onderwijs hebben, het
gaat erom dat een geschiedenisstudent kennis en vaardigheden leert die voor sectoren anders
dan historisch bruikbaar zijn. Ik heb Oudheid als Master gekozen, maar heb geen baan, want
waar kan een oudhistoricus terecht? Voor betaald promoveren is tegenwoordig een cum laude
Research Master nodig en oudheidkundige onderzoeksinstituten kennen wij niet in Nederland.
Studenten moeten verplicht stage lopen om zo praktijkvaardigheden eigen te maken.
Naast bovenstaande zaken mis ik echter nog steeds de connectie met het voortgezet onderwijs
dat erg veranderd is. Geschiedenis bestaat hier tegenwoordig uit tien tijdvakken met de daarbij
behorende kenmerkende aspecten die op examens gevraagd worden. Ik hoor vaak hoogleraren
zeggen dat studenten niets meer weten. Dat is natuurlijk onzin. Het gaat er dus niet alleen om
wat universiteiten studenten aanleren, maar het gaat om de connectie te zoeken tussen
voortgezet en hoger onderwijs. Universiteiten geven nog steeds klassiek onderwijs door middel
van hoorcolleges, terwijl in het voortgezet onderwijs hele andere werkvormen beschikbaar zijn
die niet door universiteiten omarmd worden. Ook concepten als betekenisgeving vindt veel
weerstand bij universitaire docenten, omdat zij van mening zijn dat hun onderwijs betekenisvol
is. Academisch onderwijs kan dus verbeterd worden als men bereid is eerst te onderzoeken
waarmee leerlingen binnenkomen als student, namelijk drie of vier historische contexten alsook
tien tijdvakken. Het examen richt zich voornamelijk op de geschiedenis vanaf de Verlichting
(vwo) of Opstand in de Nederlanden. Oudheid en Middeleeuwen komen als het meest nieuw
voor. In het nieuwe geschiedenisexamen zijn Oudheid en Middeleeuwen nu verplaatst naar het
schoolexamen (SE). Dit is zeer erg, aangezien er veel nieuwe ontwikkelingen binnen de
Oudheid en Middeleeuwen waarneembaar zijn. Denk aan het Anchoring Innovation project
voor Oudheid of auteurs als Peter Raedts en Patricia Clare Ingham die het belang van de
Middeleeuwen onderstrepen. Ik mis in de bijdragen ook literatuur over geschiedenisonderwijs
zoals van de Radboud Academie (Actief Historisch Denken). Dit kan ook op een universiteit
worden ingezet. Kortom, er is veel meer voor handen dan een nieuw handboek.
6
7
M. Eekman, ‘Historicus, en dan?’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 269.
M. Beumer ‘Mark Beumer wil zo graag een kans’, in: de Gelderlander (02-09-2010).
9
Reinhart Koselleck, begripshistoricus (1923-2006)
Mark Beumer
Prof. dr. dr. h.c. mult. Reinhart Koselleck stierf op 3 februari 2006 als een van de meest
gerenommeerde Duitse historici. Hij is zeer bekend geworden met zijn Kritik und Krise (1959)
en met begrippen als Erfahrungsraum en Erwartungshorizont. Reinhart Koselleck heeft een
grote bijdrage gegeven aan de zogenaamde begripsgeschiedenis. Hoe is de historische
ontwikkeling van begrippen geweest, welke dis- en continuïteit is er waar te nemen en hoe kan
men met taal uiting geven aan dergelijke begrippen en zo de geschiedenis ‘maakbaar’ maken?
Geen eenvoudige vragen met zeker geen eenvoudige antwoorden. In 82 jaar tijd heeft Koselleck
talloze werken geschreven, waarin telkens dezelfde onderwerpen terugkwamen zoals de Franse
Revolutie, die hij als een absoluut breekpunt zag tussen de theologische oude geschiedenis en
de Neuzeit.
In hoorcolleges van Manon de Courten is aangegeven dat zijn werk op drie niveaus gelezen kan
worden: historisch, filosofisch en epistemologisch. Bij de historische visie gaat het om het
ontstaan van de moderniteit die Koselleck rond 1780 plaatst. De verhouding tussen
geschiedenis en tijd speelt bij hem een grote rol. Bij de filosofische visie gaat het om de
historiciteit: alle gezamenlijke en persoonlijke geschiedenis samen. Of met andere woorden:
wat maakt dat de mens historisch van aard is? Bij het epistemologische debat gaat het om de
noodzakelijkheid van de geschiedschrijving. Ik zal mij voornamelijk op de eerste twee aspecten
van zijn analyse richten.
Ik zal in de volgende hoofdstukken proberen het een en ander over Koselleck uiteen te zetten.
Ten eerste geef ik een biografie, waarin ik aangeef wat hij zoal gedaan heeft en waar hij
gestudeerd heeft om duidelijk te maken met wie wij hier eigenlijk te maken hebben. Vervolgens
zal ik ingaan op zijn werk, waaronder de maakbaarheid der geschiedenis. Ten derde zal ik naar
aanleiding van hoofdstuk 2 een kritische beschouwing over zijn concepten geven, en tenslotte
eindig ik met een eindconclusie en betoog.
10
Hoofdstuk 1: Reinhart Koselleck, een biografie
Reinhart Koselleck werd in 1923 in Görlitz geboren en promoveerde na zijn studie
Geschiedenis, Filosofie, Staatsrecht en Sociologie in Heidelberg en Bristol met zijn beroemd
geworden Kritik und Krise. Eine Studie zur Pathogenese der bürgerlichen Welt. Tot zijn
academische docenten behoren onder andere Werner Conze, Hans-Georg Gadamer, Karl
Löwitz, Carl Schmitt en Alfred Weber. In 1965 schreef hij Preußen zwischen Reform und
Revolution en is nog steeds beschouwd als een standaardwerk. Na een professoraat in Bochum
en Heidelberg werd hij in 1974 Professor in de Theorie der Geschiedenis aan de universiteit
van Bielefeld, waar hij tot zijn emeritaat in 1988 doceerde. Tussen 1974 en 1979 was Koselleck
directeur van het Bielefelder Zentrum für interdisziplinäre Forschung. Daarna was hij van 1987
tot 1989 medelid van het Wetenschapscollege te Berlijn en in 1993 werd hij medelid van het
Collegium in Boedapest.
In de jaren 1996-97 werkte hij bij het Warburg Haus Hamburg en in 1998 ging hij werken bij
het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities en Social Siences.
Gastprofessoraten leidden hem naar Tokio, Parijs, Chicago en New York. In 1989 kreeg hij de
Historischen Kollegs-prijs in ontvangst. In dat zelfde jaar verkreeg hij een eredoctoraat aan de
Universiteit van Amsterdam. In 1993 ontving hij de eremedaille van de Ecole des Hautes
Etudes en Science Sociales te Parijs, in 1999 de Sigmund Freud-prijs voor wetenschappelijke
proza en in 2003 de Historikerpreis in Münster.
Met zijn werk voor de geschiedenis (Theorie der Geschiedenis) kreeg Koselleck wereldwijde
erkenning. In Duitsland behoort hij tot de grondlegger van de Sociale Geschiedenis. Grote
invloed verkreeg hij met zijn bundel Vergangene Zukunft. Zu Semantik geschichtlicher Zeiten
(1979). Een van zijn grotere projecten was het lexicon Geschichtliche Grundbegriffe.
Historisches Lexikon der politisch-sozialen Sprache in Deutschland (1972-97). In 2000
verscheen zijn verzamelde werken Zeitgeschichten. Studien zur Historik. Openlijk opmerkzaam
was zijn grote expertise op het gebied van politieke iconografie en de dodencultus.
De universiteit van Bielefeld rouwt openlijk om het verlies van deze grootheid die sinds 1989
eresenator was van laatstgenoemde universiteit. Na de dood van Johannes Rau moesten zij na
enkele dagen alweer afscheid van nog een zeer gerespecteerd collega. Felix Müller van de krant
Die Welt geeft aan dat Koselleck tijdens zijn leven een indrukwekkend levenswerk gecreëerd
heeft wat bestaat uit talloze monografieën, essays en voordrachten. Beroemd geworden met zijn
Sattelzeit, waarmee hij doelde op de breuk tussen de oude en de moderne tijd, in ongeveer 1780,
met de Franse Revolutie als absoluut breekpunt. Hendrik Werner van de Berliner Morgenpost
roemt Koselleck als een van de meeste betekenisvolle contemporaine historici van zijn tijd.8
Hoofdstuk 2: Een beschouwing van zijn werk
In het werk van Koselleck zijn er steeds een aantal terugkerende thema’s. De thema’s die ik
behandel zijn de maakbaarheid der geschiedenis, de begrippen ‘Erfahrungsraum’ en
‘Erwartungshorizont’. In zijn boek Vergangene Zukunft beschrijft hij het idee van de
maakbaarheid van de geschiedenis.9
8
www.idw-online.de/pages/de/news?print=1&id=145815. De universiteit Bielefeld; F. Müller, In den Schichten
der Sprache; Das Vermächtnis eines großen Historikers: Reinhart Koselleck untersucht den Wandel von Begriffen,
Die Welt, November 11, 2006; H. Werner, Ein denkender Historiker, Berliner Morgenpost, Oktober 5, 2006.
9
R. Koselleck, ‘Ueber die Verfügbarkeit der Geschichte’, uit: R. Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik
vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 260-278. Wij hebben de Engelse vertaling gebruikt.
11
Maakbaarheid der Geschiedenis
De maakbaarheid der geschiedenis illustreert hij in 2 delen: (1) dit idee wordt gedemonstreerd
door wanneer en op welke manier het idee ontstaan is dat men geschiedenis kan construeren.
De discussie wordt hier beperkt tot bronnen in de Duitse taal; (2) ten tweede probeert Koselleck
de grenzen te identificeren die getrokken zijn rondom de ‘maakbaarheid’ door een nette
voorgestelde geschiedenis. Sinds 1780 is het idee ontstaan dat men geschiedenis kan
construeren. Deze formulering wijst een moderne ervaring aan, een moderne verwachting: dat
men steeds meer in staat is om geschiedenis te plannen en uit te voeren.
Voordat geschiedenis begrepen kan worden als iets dat verworpen kan worden en opbouwend,
onderging het blikveld van de geschiedenis zelf een verrijkende semantische verandering. Ons
huidig concept van geschiedenis, samen met de ontelbare zones van betekenis, die eigenlijk
gelijk exclusief zijn, werd voor het eerst aan de het einde van de 18e eeuw geconstrueerd. Het
is een uitkomst van de langdurige theoretische reflecties van de Verlichting. Daarvoor bestond
de idee dat God de geschiedenis in gang had gezet. Maar er was geen geschiedenis waarin de
mens zelf het object was. Vroeger bestonden er talloze geschiedenissen en die gebruikt werden
als voorbeelden in onderwijs over ethiek en religie, over recht en filosofie. Geschiedenis als
uitdrukking was meervoudig. In 1748 was vastgesteld dat ‘geschiedenis een spiegel was voor
ondeugden en deugden en waarvan men kon leren door ervaring.’ Een van de conceptuele
prestaties van de Verlichtingsfilosofie was het vergroten van de geschiedenis in een algemeen
concept die de voorwaarde werd voor mogelijke ervaring en verwachting. Alleen van 1780 kon
men spreken van ‘geschiedenis in algemeen’, ‘geschiedenis in en voor zichzelf’ en
‘geschiedenis zuiver en simpel’. Als iemand voor 1780 gezegd zou hebben dat hij geschiedenis
studeerde, had men gevraagd om welke geschiedenis het ging. De koers van historische
gebeurtenissen, de manier waarop zij taalkundig mogelijk worden gemaakt, en de manier
waarop zij werken, komen niet makkelijk overeen, zo dat, bijvoorbeeld, een gebeurtenis alleen
in haar eigen taalkundige registratie opkomt. Liever, een spanning die tussen deze twee polen
bestaat, ondergaat een continu historische verandering. Het is dus zeer belangrijk dat we de
eigenaardigheden onderzoeken van hoe het verleden verwoord en beoefend worden. Met andere
woorden: ‘Wat staat er op het spel bij een geconstrueerde geschiedenis?’
De eerste historische thesis is dat geschiedenis voor het eerst verscheen als voorbereiding van
de mens; dat is, voorgesteld als maakbaar gevolgd door de groei van geschiedenis als een
onafhankelijk en enkelvoudig sleutelconcept. De stap van meerdere geschiedenissen naar een
algemene en enkelvoudige geschiedenis is een semantische aanwijzing van een nieuwe
ervaringsruimte en een nieuwe verwachtingshorizon.
De volgende criteria karakteriseren dit nieuwe concept:
1. “Geschiedenis zuiver en simpel” was een gezamenlijke enkelvoudigheid dat
tegelijkertijd de som van alle geschiedenissen verzamelde. “Geschiedenis” won
daardoor een vergrote graad van abstractie, en werd het toegestaan een grotere
complexiteit aan te wijzen, wiens mogelijkheid het was om de realiteit algemeen op een
historische manier uit te wijden.
2. De nu inmiddels bekende Latijnse uitdrukking Historie; dat is, het concept dat kennis
aanduidt alsook de wetenschap der dingen en zaken werd op hetzelfde moment
geabsorbeerd door het nieuwe concept van geschiedenis (Geschiedenis). Op een andere
manier gezegd, geschiedenis als realiteit en als de reflectie op deze geschiedenis werden
samengebracht in een samengesteld concept. Volgens voorgaande kan men deze nieuwe
uitdrukking karakteriseren als een vorm van een transcendentale categorie: de
12
voorwaarden voor mogelijke historische ervaring en van de mogelijke kennis waren
onder een noemer gebracht.
3. Binnen dit zoeken naar één oplossing, die in eerste instantie puur semantisch was, was
er een impliciet afstand doen van een extrahistorisch niveau. De ervaring of vrees van
geschiedenis in het algemeen hoefde niet meer tot God of de natuur teruggevoerd te
worden. In andere woorden, de geschiedenis die ervaren werd als nieuw was, vanaf het
begin, synoniem met het concept van wereldgeschiedenis zelf. Het was niet langer een
zaak van geschiedenis die vooral plaatsvond door en met de mensen van de Aarde. In
Schelling’s woorden uit 1798: de mens heeft geschiedenis. “Niet omdat hij daaraan
deelneemt, maar omdat hij het produceert.”
Het is het concept van de wederkerigheid die het eerst ruimte geeft voor handeling waarin de
mens zich aangetrokken kan voelen om de toekomst te voorspellen. Verder is geschiedenis geen
aaneenschakeling van historische gebeurtenissen en het aantal van die gebeurtenissen. De
verhalende betekenis werd onmiddellijk verlaten en sinds het einde van de 18 e eeuw, staat de
uitdrukking open voor sociale en politieke niveaus voor bestemde activiteit die in de richting
van de toekomst wijzen. Het is zeker mogelijk de verwijzing naar de reeks van waarzegging,
planning en constructie als een basis voor de antropologische beslissende factor te zien. Wat
nieuw is in de confrontatie is de referentie van deze beslissende factor van actie van het nieuw
omvattende “geschiedenis in het algemeen”. Dit lijkt erop dat op de agenda niet meer of minder
de toekomst van de wereldgeschiedenis staat, en zelfs de beschikbaarheid. Om uit te wijden,
een uitkomst van de zogenaamde moderniteit (Neuzeit) was dat aan het einde van de 18e eeuw
het idee van een ‘nieuwe tijd’ opkwam. Het concept van vooruitgang, die grotendeels
gelijkgesteld werd met “geschiedenis”, omvatte een soort historische tijd die onderworpen was
aan constante vernieuwing. Grofweg tot halverwege de 17e eeuw was de toekomstverwachting
verbonden aan het Laatste Oordeel, waarin de aardse onrechtvaardigheid haar historische plaats
zou krijgen. Het lot was hier onrechtvaardig maar ook genadig, en het werd aangenomen dat
mensen zelf waarzeggerij moesten bedrijven en zich netjes moesten gedragen. De kunst van de
politieke prognose werd vanaf de 16e eeuw ontwikkeld en werd deel van alle mensen die zich
met de staat bezighielden. De tussenkomst van de voorgaande ervaring voor de verwachte
toekomst maakte gebruik van structuren wiens structuur stabiel was. Tussenkomst van vroegere
ervaringen voor de toekomstverwachting zou op zijn minst tot immobiliteit leiden (Kant) en
alle impulsen tot actie verkreukelen. Boven alles, hoewel, staat deze conclusie in tegenstelling
tot Kants verwachting dat de toekomst beter zou zijn omdat ze dit moet zijn.
Kant vraagt hoe kan geschiedenis a-priori kan zijn? Kant geeft zelf antwoord: “Als de
waarzegger zelf de gebeurtenissen maakt en organiseert, welke hij van tevoren aankondigt.” De
donkere “aankondiging” van een “lot dat misschien boven ons hangt” wordt dus, in Kants
woorden, “een chimaera.” Het Lot neemt de autonomie van de heersende praktische rede weg.
Adam Weishaupt was de leider van de illuminati in Bavaria. Hij kruiste het grensgebied op het
pad naar de construeerbaarheid van de geschiedenis, want hij was de eerste die poogde de
capaciteit van waarzeggerij over te brengen, de mogelijkheid om lange duur-prognoses te
maken, in principes voor politieke actie die hun legitimatie beargumenteren aan de hand van
algemene geschiedenis. Zijn politieke bedoeling om de staat te ondermijnen en het weelderig
terug te geven was aan niets anders toegeschreven aan het werk van een geschiedenis die vroeg
of laat haar effect zou uitoefenen. Waar ook de maakbaarheid van geschiedenis mag zijn, het
was een nadrukkelijke verdubbelde ontlening zo snel als de acteur de geschiedenis opriep
welke, op dezelfde tijd, objectief het te begane pad aanwees.
Deel 2 gaat over de vraag waar de grenzen liggen die bij de maakbaarheid horen van een nette
samengestelde geschiedenis? De tweede historische these houdt in dat geschiedenis
13
gekarakteriseerd wordt door de manier waarop menselijke waarzeggerij, menselijke plannen en
hun uitvoer altijd in de tijd verschillen. Door het bewaren, veranderen wij de structurele
verklaring of geformuleerde visie dat ouder is dan de 18 e eeuw. Volgens een statement van de
Verlichting is “Geschiedenis in en van zichzelf” en gebeurt altijd in de anticipatie van de
incompleetheid en daarom een open toekomst inhoudt.
Deze thesis wordt bewezen aan de hand van historische voorbeelden die de maakbaarheid van
de geschiedenis ondersteunen. Vier personen worden genoemd, waarvan niet ontkend kan
worden dat zij een rol hebben gespeeld in het construeren van geschiedenis:
1. Marx. Hij probeerde altijd bepaalde concepten van geschiedenis op te lossen en
probeerde om zulke concepten te onthullen als ‘metafysische subjecten.’ Zijn
historische analyses worden gevoed door een fundamentele bepaling van het verschil
dat menselijke actie onderscheidt van wat eigenlijk gebeurt op de lange duur. Marx
benadrukt in een onovertroffen manier de grenzen van het construeren van geschiedenis:
“Mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij doen dit niet zo vrij, niet onder de
voorwaarden van hun eigen keuzes, maar meer onder de omstandigheden die hen direct
confronteren en die historisch gegeven en doorgegeven zijn.”
2. Bismarck protesteerde altijd tegen de maakbaarheid van de geschiedenis. “Een
willekeurige interventie in de ontwikkeling van geschiedenis die alleen gemaakt is voor
persoonlijke redenen heeft altijd de oogst van het onrijpe fruit beëindigd.” Bismarck
schreef in 1869 een decreet tot de Pruisische gezant in München, von Wertheim. “We
kunnen de klokken vooruit zetten, maar daardoor gaat de tijd niet sneller.” Hij gebruikte
zijn dictaat zeker tegen het idee van de maakbaarheid der geschiedenis zodat hij politiek
kon bedrijven; hij wenst de Bavariaanse angst te kalmeren m.b.t. de Pruisische
expansiedrift zodat hij zijn eigen eenheidspolitiek kon voortzetten. “Het is in het
algemeen niet mogelijk voor iemand om geschiedenis te construeren, maar men leren
van de manier waarop het politieke leven van een groot volk, haar ontwikkeling, en haar
historische voorwaarden behoorlijk worden uitgevoerd.”
3. Hitler schreef in zijn tweede boek in 1928: “Alleen onder hamer van de
wereldgeschiedenis worden de eeuwige waarheden van een volk staal en ijzer wanneer
men geschiedenis maakt.”
4. Roosevelt had twijfels over de volgende dag en konden een verbeelding zijn van het
feit dat, in de geschiedenis, dingen anders kunnen uitkomen dan dat zij oorspronkelijk
gepland zijn.
Tenslotte de conclusie van Koselleck. Wij moeten ons verdedigen tegen de complete afwijzing
van de moderne omslag van de uitdrukking met betrekking tot de maakbaarheid van de
geschiedenis. Mensen zijn verantwoordelijk voor de geschiedenis waaraan zij deelnemen, of ze
nu schuldig zijn aan de gevolgen of niet. Men moet berekend zijn op onverenigbaarheid van
bedoeling en uitkomst, en dit leent zich voor een basis van echt betekenis voor het dictaat met
betrekking tot de maakbaarheid der geschiedenis. Er gebeurt altijd meer en minder in de
geschiedenis dat voorspeld door de gegeven voorwaarden/bepalingen. Achter dit “meer of
minder” vindt men mensen, of ze nu willen of niet. Deze voorwaarden zullen voor lange tijd
niet veranderen; en wanneer zij dit doen, veranderen zij zo langzaam en over zo’n lange periode
dat zij de voorbereiding of maakbaarheid ontsnappen.
14
Ten tweede zijn daar de sleutelbegrippen Erfahrungsraum en Erwartungshorizont. 10 Deze
nemen een belangrijke plaats in daar waar het gaat om een bepaalde verwachtingspatroon
gebaseerd op eerdere ervaringen. Dat ervaringen misleidend kunnen zijn, bespreek ik in het
volgende hoofdstuk.
Erfahrungsraum und Erwartungshorizont
De historicus reikt in het verleden – verder dan zijn eigen ervaringen en herinneringen, geleid
door vragen en verlangens, hoop en problemen – wordt aanvankelijk geconfronteerd met
zogenaamde overblijfselen die tot op zekere hoogt bereikbaar blijven. Als de historicus deze
overblijfselen transformeert in bronnen die de geschiedenis kunnen bewijzen die hij onderzoekt,
dan is hij op twee niveaus bezig:
1. Of hij onderzoekt de omstandigheden die op een gegeven moment door taal verwoord
zijn,
2. Of hij reconstrueert de omstandigheden welke voorheen niet verwoord zijn in taal, maar
welke, met behulp van hypothesen en methoden, hij kan extraheren aan de hand van de
relieken.
In het eerste geval verlenen de concepten de oorspronkelijke taal haar vorm die als doel dient
voor een heuristieke ingang tot een begrip van de verleden realiteit. In het tweede geval maakt
de historicus gebruik van de concepten die geconstrueerd en ex post gedefinieerd zijn, waarop
wetenschappelijke categorieën toepasbaar zijn op bronnen, zonder hierbij aanwezig te zijn. We
hebben daarom te maken met aan de ene kant concepten die belichaamd zijn in bronnen, en aan
de andere kant met wetenschappelijke cognitieve categorieën. Hierbij moet onderscheid
gemaakt worden, omdat men hetzelfde woord voor verleden historisch concept en historische
categorie kan gebruiken. De afmeting en onderzoek van verschillen tussen of de samenkomst
van oude concepten en moderne cognitieve categorieën wordt belichaamd door de
Begriffsgeschichte.
De begrippen “Erfahrungsraum” en “Erwartungshorizont” drukken aanvankelijk geen
historische realiteit uit zoals historische namen en benamingen doen. In dit opzicht zijn deze
begrippen louter formele categorieën, want wat men ervaren heeft of wat men verwacht kan
men niet uit deze categorieën herleiden.
These: ervaring en verwachting zijn twee categorieën die geschikt zijn voor de behandeling
van de historische tijd vanwege hun manier om verleden en toekomst te belichamen. Zij zijn
ook geschikt voor het ontdekken van historische tijd in het domein van empirisch onderzoek,
sinds zij voorzien in een leidraad om sociale en politieke bewegingen te concretiseren.
Erfahrungsraum en Erwartungshorizont als Metahistorische Categorieën
Erfahrungsraum is een aanwezig verleden, waarin gebeurtenissen zij opgeslagen die herinnerd
kunnen worden. Er is ook een element van vreemde ervaring aanwezig, in ervaringen bekend
door generaties en instituties. Hetzelfde geldt voor verwachting: onmiddellijk komen persoon
specifieke en interpersoonlijke verwachtingen dagelijks voor; het is de toekomst die het heden
maakt; zelf verwijst het naar het nog-niet, naar het niet-ervaren, totdat wat wordt onthuld.
Verleden en toekomst vallen nooit samen, of dat de verwachting in zijn geheel kan worden
afgeleid van ervaring. Ervaring past niet in de geschiedenis, het overlapt de gehele tijd en kan
R. Koselleck,’Erfahrungsraum und Erwartungshorizont – zwei historischen Kategorien’, uit: R. Koselleck,
Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 349-376. Wij hebben de Engelse
vertaling gebruikt.
10
15
niet gevangen worden. In contrast, is het beter gebruik te maken van een metafoor van een
nieuwe ruimte, die niet gezien kan worden. Ervaring wordt gekenmerkt door het feit dat het
voorbijgaat aan historische gebeurtenissen, dat het deze aantoonbaar kan maken, dat het
doordrenkt is met realiteit en dat vervulde missies en gemiste kansen samenbindt.
Verwachting zonder ervaring kan niet volgens Koselleck. Als het verwachte vervuld wordt, is
de verrassing eraf. Alleen het onverwachte is verrassend en kan nieuwe ervaringen scheppen.
Kortom: het is de spanning tussen ervaring en verwachting die, in altijd veranderende patronen,
nieuwe oplossingen kan brengen en waardoor de geschiedenis werkt. Dit kan gezien worden in
de term ‘prognose’. De omstandigheden voor het vaststellen van een prognose komen uit het
verleden, maar dat wil niet zeggen dat deze ook zo uitkomt. Ervaring en verwachting zijn niet
statisch aan elkaar gerelateerd. Zij vormen een temporeel verschil in het heden door verleden
en toekomst te verdubbelen op een ongelijke manier.
Historische verandering in de classificatie van ervaring en verwachting
De these hier is dat tijdens de Neuzeit het verschil tussen ervaring en verwachting enorm
vergroot is: meer precies, dat Neuzeit eerst begrepen is als een neue Zeit uit de tijd dat
verwachtingen zichzelf gedistantieerd hebben van alle voorgaande ervaring. Dit geeft niet aan
of men te maken heeft met objectieve geschiedenis of de reflectie ervan. Koselleck geeft een
voorbeeld van ‘objectieve’ data in de zin van de sociale geschiedenis. Hij beschrijft de
boerenstand die 200 jaar geleden volgens de seizoenen leefden. Zij waren sterk van de natuur
afhankelijk, aangaande de oogst. Mettertijd werden technische innovaties aangegrepen om het
proces sneller te laten verlopen, waardoor het leefpatroon niet meer sterk, aangepast hoefden te
worden aan de weersomstandigheden. Als iets veranderde, dan duurde dit zo lang, dat de scheur
tussen de vorige ervaring en een verwachting de traditionele leefwereld niet ondermijnde
Verwachtingen die voorbij gingen aan alle voorgaande ervaring, waren niet aan deze wereld
gerelateerd. Zij waren gericht op het zogenaamde Hiernamaals, die het Einde van de Wereld
aankondigde. Het idee van ‘vooruitgang’ tornde aan het beeld van de Apocalyps. Volgens
Rousseau kon de geschiedenis gezien worden als een langdurig proces van groeiende
vervolmaking, welke door de mens zelf volbracht wordt. Vooruitgang combineert ervaring en
verwachting. Wat interessant is dat vooruitgang zich richt op een actieve verandering van de
wereld en niet op het hiernamaals. Wat nieuw was dat verwachting nu verbonden werd aan alle
voorgaande ervaringen.
Het verleden werd nu anders dan de toekomst. Volgens Kant kwamen verleden en toekomst
niet langer overeen, maar waren zij nu opgesplitst. Kant veronderstelt dat geschiedenis uniek is
en als het geheel van de geschiedenis uniek is, dan is de toekomst ook uniek en dus anders dan
het verleden. ‘Vooruitgang’ is het eerste echte historische concept dat de temporele scheur
tussen ervaring en verwachting verkleint tot een enkel concept. In de late 18e eeuw kwam de
techno-industriële vooruitgang, die allerlei verwachtingen van vooruitgang mogelijk maakte.
Tenslotte is daar het onmiskenbare aanwijspunt waarin verschil continu vernieuwd wordt en
dat is de acceleratie. Politiek-sociale en wetenschappelijk-technische vooruitgang verandert
door de deugd van de versnelling van temporele ritmes en interventies in het milieu. Het idee
dat acceleratie de toekomst niet alleen zou veranderen, maar ook verbeteren is een idee uit de
Late Verlichting.
De last van de historische these is dat in de Neuzeit het verschil tussen ervaring en verwachting
ontzettend gegroeid is. Voorbeelden van dit concepten vindt men in de Duitse taal. Het eerste
verwijst naar de federale organisatie, Bund. Deze term werd voor het eerst gebruikt in orale zin
om verbonden voor bepaalde tijd te bezegelen. Ten tweede kan het woord gebruikt worden als
Bündnisse. Het woord Bund refereert ook aan vaststaande feiten zoals dat “Bond van steden”
16
overging in “steden van de Bond”. Der Bund omvat ervaring die al bestond en onder een
concept gebracht was.
Hoofdstuk 3: Reinhart Koselleck, achterhaald of actueel?
In dit laatste hoofdstuk zal ik het werk van Koselleck proberen te analyseren. Hierbij maak ik
gebruik van enkele historici zoals Piet Blaas, en Jan van der Dussen.
Ten eerste spreekt Koselleck over de geschiedenis. In zijn ogen is de geschiedenis geen
aaneenschakeling van historische gebeurtenissen en het aantal daarvan. Dit is eigenlijk onjuist,
want de geschiedenis is een doorlopend proces van gebeurtenissen die allemaal hun eigen
invloed op elkaar uitoefenen. Waar men wel aan moet denken is de locatie waar die
gebeurtenissen plaatsvinden. Iets wat in Nederland gebeurt, hoeft niet per se invloed te hebben
in Amerika, alhoewel dit natuurlijk wel mogelijk is; denk bijvoorbeeld aan een rechtszaak van
een Amerikaan in Den Haag.
Ten eerste is daar de Franse Revolutie. Koselleck ziet deze als absoluut breekpunt tussen de
oude en de nieuwe geschiedenis, tussen verleden en heden. Maar deze stelling wordt door Jan
van der Dussen verworpen. Jan van der Dussen geeft aan dat Koselleck dit standpunt niet kan
handhaven omdat men geen toekomstvisie kan hebben zonder een visie op het verleden. 11 Een
ander punt van kritiek is de ontwikkeling van het begrip ‘revolutie’. Koselleck geeft aan dat de
gewelddadige connotatie overging in een visie op de toekomst met goede verwachtingen, maar
bestrijdt zijn eigen punt gelijk daarna, door aan te geven dat ondanks deze nieuwe visie men
toch bloedige revoluties is blijven voeren. De breuk met het verleden werd op een wel heel
drastische wijze gesymboliseerd door het invoeren van een nieuwe kalender op 22 september
1792, de dag nadat door de Nationale Conventie de Franse Republiek was uitgeroepen.12 Ook
hier kan men dit verwerpen door aan te geven dat kalenders bedenksels van mensen zijn en dus
geen universele waarde kunnen hebben.
Een tweede vorm van kritiek heb ik op de begrippen ‘Erfahrungsraum’ en
‘Erwartungshorizont’. Ervaring zonder verwachting zou niet kunnen bestaan. Echter gaat men
hier voorbij aan de idee dat ervaring misleidend kan zijn. Als een persoon een bepaalde
geschiedenis met zich meedraagt, waarin bepaalde dingen wel of niet zijn voorgekomen, dan
wil dat niet zeggen dat deze in de toekomst niet kunnen plaatsvinden. Hierdoor kan ervaring
misleidend zijn en is bovenstaande these doorbroken. Met andere woorden: de geldigheid van
het verleden wordt geschaad waardoor het verwachtingspatroon onzeker wordt.13
Echter wil ik hier wel aangeven dat ervaring een soort bron is dat een persoon veel zekerheid
geeft, maar geeft nooit een volledige garantie voor de maakbaarheid der geschiedenis. De fout
die er bij veel mensen insluipt is de arrogantie dat bepaalde gebeurtenissen altijd op een zelfde
manier verlopen, maar dat men er zelden of nooit bij stilstaat dat er ook factoren zijn die het
verloop kunnen veranderen.
Een derde punt van kritiek is dat mij opvalt dat in al zijn artikelen dezelfde thema’s aangehaald
worden: de Franse Revolutie, Kant, ervaring en verwachting en prognose, etc. zo wordt het wel
makkelijk om artikelen te schrijven. Er komen wel nieuwe visies bij, maar deze zijn in mijn
11
J. van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving. Kritische opstellen over verleden, heden en toekomst, Hilversum
2005, 246.
12
Van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving, 219-220.
13
P. Blaas, Anachronisme en historisch besef. Momenten uit de ontwikkeling van het Europees Historisch
Bewustzijn, Rotterdam 1988, 10.
17
ogen erg summier. Taal is ook een belangrijk onderdeel van zijn werk. Hoe uit je ervaringen in
taal, hoe veranderen begrippen in vorm en betekenis? Hier slaat hij ook af en toe de plank mis,
bijvoorbeeld dat het woord ‘adel’ over is gegaan in ‘elite’. Dit klopt natuurlijk niet; adel is een
stand van koninklijke bloede met voorrechten en de daarbij behorende rijkdommen, terwijl elite
een bevoorrechte groep is, maar niet van adel.
Een vierde punt is het nut van het werk van Koselleck. Naar mijn idee draagt hij zeer belangrijke
overwegingen over geschiedenis aan, maar gaan deze lang niet altijd op. Hij zet je zeker aan
het denken, maar men moet zich beseffen dat zijn mening een van de velen is in het historische
veld. Men kan zich afvragen welke invloed zijn werk heeft op het historische besef, zowel in
tijd als geschiedenis? Voor mij is hij een modernist. Modernisten denken in breuklijnen en
grenzen. Bij Koselleck is dat de Franse Revolutie van 1789 die hij als absoluut breekpunt ziet
tussen verleden en heden. Wat voor ons historici belangrijk is wat er precies achter de begrippen
verleden, heden en toekomst zit en hoe wij dit op een correcte taalkundige en begrijpelijke wijze
aan onze medemensen kunnen verklaren?
Eindconclusie
Aan het einde gekomen van mijn beschouwingen en kritiekpunten, kan ik concluderen dat het
werk van Koselleck zeker niet achterhaald is, maar ook geen actualiteit is van de zuiverste
vorm. Voor mij valt hij er ergens tussenin.
Ik heb het idee dat zijn werk alleen van toepassing in bepaalde situaties en dat de historicus niet
dagelijks met zijn gedachtegoed bezig is. Ervaring en verwachting zijn inderdaad geen
historische bronnen die in de historiografie een belangrijke waarde hebben. ik heb aangetoond
dat deze onbetrouwbaar kunnen zijn en hierdoor verliezen zij hun betekenis voor de historicus
en de constructie van zijn verhaal. Verder zijn er vele personen aan te wijzen in de geschiedenis
die dachten de geschiedenis te kunnen maken, maar gebleken is dat het verloop niet de
verwachting was, die zij in eerste instantie hadden aangenomen.
Koselleck vindt het belangrijk om door teksten heen te kijken om te zien wat er achter zit. Dit
kun je doen aan de hand van begripsanalyse. Hier ben ik het mee eens, maar een probleem is
dat dit zeer tijdrovend is. Naar mijn idee zijn er maar weinig historici die daar echt de tijd voor
nemen. Verder ben ik het eens met het idee hoe je geschiedenis in taal verwoord, want woorden
maken de tekst en in het geval van geschiedenis dus de geschiedenis. Woorden zijn verschillend,
maar ook synoniemen kunnen van betekenis verschillen. Echter is het wel zo dat niet alles in
taal is uit te drukken en men soms op een intelligibel gevoel moet vertrouwen. Koselleck is in
dit opzicht soms tekortgeschoten als men kijkt naar zijn ideeën over de overgang van begrippen
zoals adel, dat volgens hem overgaat in elite. Hier zie je een bepaalde oppervlakkigheid,
waardoor de context ten nadele verandert, omdat zowel de vorm als de inhoud niet meer
kloppen. Naar mijn mening is het doel van Koselleck om vooral de historicus tot kritisch denken
aan te zetten over wat hij nu eigenlijk aan het doen is, wanneer hij met geschiedenis bezig is.
Hiervoor geeft hij een aantal leidraden en ideeën om te overdenken. Ik denk niet dat het doel is
om de werkwijze drastisch om te gooien tot heel iets anders; hij komt op mij namelijk helemaal
niet opdringerig over. Zijn modernistische manier van denken wordt verworpen door het
postmodernisme, wat zogenaamd niet aan breuklijnen doet, maar het begrip op zichzelf is een
ook breekpunt met wat dat ervoor zit. Het werk van Reinhart Koselleck is over het geheel
genomen zeker niet verouderd of achterhaald, maar is ook niet iets van het dagelijkse leven.
Zijn ideeën zijn echter nog steeds zeer belangrijk voor de (begrips)historicus die zich in zijn
onderzoek bezig houdt met bepaalde historische begrippen de historische ontwikkeling
daarvan, zover dergelijk onderzoek relevant is voor zijn einddoel.
18
Literatuurlijst en andere bronnen
P. Blaas, Anachronisme en historisch besef. Momenten uit de ontwikkeling van het Europees
Historisch Bewustzijn, Rotterdam 1988, 10.
J. van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving. Kritische opstellen over verleden, heden en
toekomst, Hilversum 2005, 219-220, 246
R. Koselleck, ‘Ueber die Verfügbarkeit der Geschichte’, uit: R. Koselleck, Vergangene
Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 260-278.
R. Koselleck,’Erfahrungsraum und Erwartungshorizont – zwei historischen Kategorien’, uit: R.
Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 349376
F. Müller, In den Schichten der Sprache; Das Vermächtnis eines großen Historikers: Reinhart
Koselleck untersucht den Wandel von Begriffen, Die Welt, November 11, 2006
H. Werner, Ein denkender Historiker, Berliner Morgenpost, Oktober 5, 2006.
www.idw-online.de/pages/de/news?print=1&id=145815. De universiteit Bielefeld
-
19
Recensie Thom Roep & Co Loerakker, Van Nul Tot Nu. De vaderlandse geschiedenis (Big
Balloon Publishers 2017). ISBN 9789047804598, 247 pp. €19,95.
Mark Beumer
Dit schitterende boek brengt mij terug
naar mijn jeugd, naar de losse delen Van
Nul Tot Nu die allemaal nog bewaard
heb. Nu is er een nieuwe synthese
verschenen, waarin alle delen in één
boek gebundeld zijn.
Dit boek gebruikten wij tijdens onze
studie Geschiedenis en wel voor het vak
‘De Republiek’ onder leiding van dr.
Meindert Evers. Sommigen haalden een
ruime voldoende door alleen dit boek te
bestuderen. Het boek brengt op
komische wijze de Nederlandse
geschiedenis vanaf het eerste begin,
verdeeld in vier perioden.
Voordat de diverse boeken ontstonden,
kon men deze vaderlandse geschiedenis
in de Donald Duck lezen. Elke week
gingen we een stapje verder.
Het boek is zo succesvol omdat het op komische en soms spottende wijze onze geschiedenis
verbeeldt, die soms zwarte randjes kent zoals slavernij. Kinderen kunnen op deze wijze op een
makkelijke manier inhoudelijk goed kennis nemen van de diverse thema’s die ons verleden rijk
is.
Daarnaast gebruiken ik en andere collega’s dit boek of delen eruit met liefde in de les, waar
talrijke PowerPoints getooid zijn met diverse scenes uit het boek. Zo heb ik bijvoorbeeld voor
lessen over Bonifatius en de Tachtigjarige Oorlog dankbaar gebruik gemaakt van dit boek.
Leerlingen waarderen dit, waardoor geschiedenis ook echt leuk wordt.
Dit boek is geactualiseerd tot en met 2002, de uitbreiding van de Europese Unie, maar heeft
ook aandacht voor emancipatiebewegingen in de twintigste eeuw, waarbij vrouwen steeds meer
rechten kregen en jongeren zich gingen afzetten tegen de gevestigde orde. Een thema van alle
tijden.
Voor mij is dit boek Nederlands cultureel erfgoed. Zo’n boek zal er namelijk nooit meer komen
en dat hoeft ook niet. Ik hoop dan ook van harte dat velen dit mooie leesbare en humoristische
boek zullen aanschaffen, alvorens men de zware wetenschappelijke studies erbij pakt.
20
Recensie Yuval Noah Harari, Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst (Thomas
Rap 2017). ISBN 9789400407237, 447 pp. €24,99.
Mark Beumer
In dit spraakmakende boek poneert
Harari dat God niet langer de Aarde
beheerst, maar de mensheid. Wat gebeurt
er wanneer de mens zichzelf zo kan
verbeteren dat zij transformeer van homo
sapiens naar homo deus ofwel de
goddelijke mens? Welke gevolgen heeft
deze transformatie voor de toekomst van
de mensheid?
Het boek beschrijft in principe de
evolutie van de mensheid, maar neemt
ook alle mogelijkheden en gevaren
hiervan met zich mee. Zo zijn ziekte en
gezondheid in relatie afweer en DNA een
van de onderwerpen die aan bod komen,
startend vanaf de Prehistorie. De mens
heeft door de ontwikkeling van de
wetenschap de geneeskunde steeds beter
kunnen ontwikkelen tot het stadium
waarin het DNA van de mens zo
gemanipuleerd kan worden dat zij nooit
meer ziek wordt en sterker, nooit meer
hoeft te sterven in de toekomst. De mens
zou een soort van cyborg kunnen
worden, zoals we dat ook in Star Trek
zien, waar de Borg alle diverse soorten assimileert en al hun sterke eigenschap opneemt in hun
eigen systeem. Daarnaast komen ook de goden aan bod, bovennatuurlijke wezens die nooit
sterven en met hun krachten de mens voor- en tegenspoed kunnen brengen. Dit ideaalbeeld past
ook in de visie van Harari hoe de mens zich uiteindelijk tot een levende god kan ontwikkelen,
al is dit beeld niet nieuw. Farao’s, Griekse heersers en Romeinse keizers werden als levende
goden vereerd, maar konden natuurlijk nog wel sterven.
Een andere opmerkelijke stelling is dat God dood is en geloof in de mensheid toeneemt, een
soort Verlichting 2.0. Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre God ‘dood’ is, want goden
sterven niet, al kun je hen natuurlijk niet meer vereren. Met vijf wereldgodsdiensten lijkt mij
deze these eigenlijk onhoudbaar. Maar zoals veel utopische ideeën over het ultieme paradijs,
gaat er altijd iets mis. In dit geval houdt de auteur het liberalisme als een van de oorzaken van
de mogelijke ondergang der mensheid in een wereld waarin alles mogelijk is. De vraag is
natuurlijk wat er na de homo deus komt?
Dit boek is ieder geval zeer inspirerend en geeft veel stof tot nadenken over welke koers de
mensheid moet gaan en welke gevolgen dit met zich meebrengt. Anno 2017 lijkt mij dat maar
een kleine moeite gezien alle technische ontwikkelingen die op ons afkomen.
21
Recensie Adri. P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau. Admiraal, diplomaat
& gouverneur (1559-1631 (WalburgPers 2017). ISBN 9789462492332, 256 pp. €29,50.
Mark Beumer
Dat WalburgPers een van mij favoriete
uitgeverijen is, blijkt wederom uit deze fraai
uitgegeven studie over de onbekende Justinus
van Nassau. In tien hoofstukken maakt de lezer
kennis met de enige bastaardzoon van Willem
van Oranje, die tot nu maar weinig in de
historiografie van de Nederlandse geschiedenis
voorkwam.
Nu ligt er een rijk geïllustreerde biografie over
Justinus van Nassau die een relatie onderhield
met Eva Elinx. Het leven van Justinus loopt
vrijwel synchroon met de Tachtigjarige Oorlog
(1568-1648) en de Opstand die in 1555 begon
met het aantreden van Filips II als landheer.
Justinus werd opgevoed aan het hof van
Willem van Oranje en bezocht de door zijn
vader geschonken universiteit de Leiden.
Justinus was admiraal en werkzaam op zee.
Een van zijn eerste wapenfeiten is in 1585 als
Antwerpen valt. Hij werd toen luitenantadmiraal van Zeeland. Echter waren de
verwachtingen van zijn prestaties niet hoog,
zoals in het boek is te lezen: ‘…wij moeten
maar afwachten welk succes God aan ‘d’heer Justinus die int werck is’ zal geven.’ De Staten
van Holland hadden echter meer vertrouwen in deze Nassau. In relatie tot de Val van Antwerpen
moest hij schipbrug van Parma vernielen en daarna Antwerpen bevoorraden met voedsel.
Naast admiraal was hij diplomaat en gouverneur. Justinus werd na het overlijden van Charles
de Héraugière benoemd tot gouverneur van Breda en werd adviseur voor zijn halfbroer Maurits
van Nassau die later in conflict zou komen met Johan van Oldenbarnevelt die echte Justinus op
diverse diplomatieke missies naar Engeland en Frankrijk zou vergezellen. Justinus was sterk
afhankelijk van de Staten-Generaal die alle benoemingen van gouverneurs en majoors in
handen had. Het ontwikkelde bij Justinus een hoge politieke sensitiviteit. Zijn belangrijkste taak
was de bescherming van Breda. Daarnaast was de Raad van State ook een machtig orgaan.
Het is duidelijk dat Justinus in een politiek woelige tijd leefde van centralisatie en
particularisme, waarin het niet altijd duidelijk was wie nu de macht had. Was dat de StatenGeneraal of de Raad van State? Ondanks deze onzekere tijd bleef Justinus goed presteren in
zijn diverse rollen. Tegenwoordig zou hij een multipotentialite genoemd worden.
Concluderend is Adri. P. van Vliet via WalburgPers erin geslaagd een leemte op schitterende
wijze in te vullen. Ook het geschiedenisonderwijs kan hier ontzettend van profiteren door deze
ontbrekende schakel nader te bespreken met leerlingen en studenten. Zo wordt de Nederlands
historiografie over de Tachtigjarige Oorlog en haar prominenten steeds completer.
22
Recensie Jonathan I. Israel, Democratische Verlichting: Filosofie, revolutie en mensenrechten,
1750 – 1790 (Uitgeverij Van Wijnen – Franeker 2015). ISBN 9789051944358, 1291 pp.
€99,50.
Mark Beumer
Met dit nieuwste boek over de Verlichting
is de trilogie van Jonathan Israel compleet
en is de Nederlandse vertaling van Jan Dirk
Snel. In zijn eerdere delen heeft Israel
betoogd dat de Verlichting in twee stromen
onderverdeeld kan worden, namelijk een
gematigde en radicale Verlichting.
Daarnaast heeft Israel een lans gebroken
voor het ontstaan van de diverse
Verlichtingen en wel in de Republiek der
Zeven Verenigde Nederlanden omstreeks
1650, waarin Spinoza een sleutelrol
speelde.
In dit laatste deel staat het ontstaan van de
Gematigde Verlichting centraal in de
periode 1750-1790, waarmee een leemte in
de historiografie over de 18e eeuw gevuld
wordt. Opmerkelijk is dat diverse
gematigde denkers als Voltaire en Locke
kritische waren op religie, maar deze niet
wilden afschaffen ten gunste van de ratio.
Daarnaast was de Verlichting slechts
bestemd voor de kleine elite, in plaats van
het gewone volk.
In zijn boek analyseert Israel hoe de denkbeelden van de Verlichting geworteld zijn in diverse
verschijnselen als adellijke privileges, de boekdrukkunst, religie, slavernij en kolonialisme. Het
jaartal 1750 is hierbij bewust als startpunt gekozen omdat er voor die tijd slechts kleine
stromingen zichtbaar waren. Pas na 1750 wordt de Verlichting echt een tastbare golf aan nieuw
ideeën, met name in de periode 1770-1789 als aanloop naar de Franse Revolutie. Dit is echter
een punt dat door vele andere historici en filosofen bekritiseerd is.
Concluderend heeft Israel wederom een enorme hoeveelheid bronnen en literatuur verzameld
en is het derde handboek een feit. Kritiek bestaat natuurlijk ook en wel dat diezelfde
gedetailleerdheid de lezer niet snel verleiden om het hele boek in een keer uit te lezen. Het moet
daarom vooral als handboek gezien worden. Echter biedt het ook veel aanknopingspunten om
het onderwerp Verlichting in het geschiedenisonderwijs te nuanceren en biedt het genoeg
materiaal om leerlingen kritisch na te laten denken over concept, verspreiding en ontwikkeling
van dit interessante thema.
23
Recensie Jop Euwijk en Frank Rensen, De identiteitscrisis van Zwarte Piet (Atlas Contact
2017). ISBN 9789045034973, 171 pp. €21,99.
Mark Beumer
In dit zeer helder geschreven boek, nemen
twee jonge enthousiaste historici de
geschiedenis van Zwarte Piet onder de loep en
kijken met name zijn ontwikkeling van voor
2011, toen alles nog rustig was in Nederland
maar er al tekenen waren van enige discussie
over aard, herkomst en betekenis van Zwarte
Piet.
Hierbij
speelt
standplaatsgebondenheid
natuurlijk een grote rol, ook bij mij. Ook ik
ben opgegroeid met Sinterklaas en Zwarte
Piet die met de roe de basisschool
binnenkwam en het de vraag was wie mee
naar Spanje werd genomen. Echter, over
discriminatie en slavernij als mogelijke
verklaring voor zijn uiterlijk ben ik nooit
gekomen alsook de andere kinderen met mij.
De discussie is gestart door Quinsy Gario, een
kunstenaar die bij Pauw en Witteman Zwarte
Piet als racistisch bestempelde en zo een
aardverschuiving in Nederland veroorzaakte.
Later bekende hij dat het hem alleen om de
verkoop van zijn kunst ging en niet per se om
Zwarte Piet.
De auteurs geven aan dat zij tijdens hun studie Maatschappijgeschiedenis college over Zwarte
Piet hebben gehad van Alex van Stipriaan en Gijsbert Oonk, historici die zich later tégen Zwarte
Piet hebben uitgesproken. Dat doet de vraag rijzen wat deze historici hun studenten hebben
verteld over de geschiedenis van Zwarte Piet. Zijn alleen argumenten tegen gegeven of zijn ook
de argumenten voor geschetst, zoals deze auteurs in hun boek ook doen? Dat betekent dat deze
auteurs toch sterk beïnvloed zijn destijds door hoe deze historici hun colleges inhoudelijk
hebben vormgegeven. Terecht besteden de auteurs ook aandacht aan de ontstaansgeschiedenis
van Sinterklaas, waar gek genoeg helemaal niet moeilijk over wordt gedaan. Een Germaanse
god die transformeert in een christelijke heilige? Volledig normaal. De auteurs proberen zoveel
mogelijk literatuur te bespreken waarin de herkomst van Zwarte Piet wordt besproken, met
zowel voor als tegenstanders van Zwarte Piet. Helaas blijkt er toch bij tegenstanders een sterke
cognitieve dissonantie aanwezig te zijn. Wanneer de argumenten van tegenstanders onderuit
worden gehaald, blijft men hierin volharden. In andere literatuur van Scheer of Trigt wordt
namelijk overduidelijk en overtuigend betoogt dat Zwarte Piet niets met racisme of slavernij te
maken. Hij lijkt misschien bepaalde uiterlijke kenmerken te hebben, maar hij is het niet. De
auteurs schrijven in hun slotwoord: ‘Uit ons onderzoek blijkt dat de invulling van Zwarte Piet
duidelijk is beïnvloed door de Nederlandse koloniale geschiedenis. Zwarte Piet beeldt
misschien niet letterlijk een tot slaaf gemaakte mens uit, maar is zonder twijfel te vergelijken
24
met de karikaturen van zwarte mensen die ten tijde van het kolonialisme en de slavernij
opkwamen.’(Euwijk en Rensen 2017:155-156). Karikaturen zijn echter nog geen slaven.
Een ander belangrijk aspect dat in het boek aan komt, maar niet sterk duidelijk wordt, is de
verandering van het uiterlijk. Al sinds het begin van de 20 e eeuw zijn er veranderingen te zien.
Hier niet gepubliceerd, maar een Witte Piet is al in 1927 in Tilburg waarneembaar.
Het valt ook in dit boek met name op dat vooral volwassenen er een probleem van maken en
problemen zoeken, bijvoorbeeld waarom alleen het gezicht van Piet zwart is als hij door de
schoorsteen komt. Je hebt ook nog zoiets als magie of het mysterie van het geloof.
De auteurs hebben naar mijn mening een goed boek geschreven, wat helaas geen voetnoten
heeft, zodat de lezer zelf de literatuur moet gaan verkennen. Verder zijn bepaalde onderwerpen
niet of nauwelijks aan bod gekomen, bijvoorbeeld het feit dat verandering vanzelf en van
binnenuit moet komen, niet met druk van buitenaf. Daarnaast lijkt mij het interessant om te
weten of Nederlanders zelf ook culturele tradities van andere landen bekritiseert hebben in de
zin van fictieve figuren.
Ik beveel dit boek graag aan bij literair Nederland en hoop op een eigen interpretatie van dit
kinderfeest waarbij béíde figuren een opmerkelijke ontstaansgeschiedenis hebben, waar men
heden nog steeds erg van geniet. Voor 2017 zijn er dit keer géén protestacties aangekondigd.
Terecht, want die horen daar niet thuis. Ik hoop dat de aankomst van de Sint dit keer slechts
kenbaar is door het geluid van enthousiaste kinderen die het hele jaar hebben uitgekeken naar
dit mooie moment.
25
Recensie Carla du Pree, Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel
tussen twee wereldoorlogen (ISVW Uitgevers 2016). ISBN 9789491693946, 346 pp. €29,95.
Mark Beumer
Dit boek is de handelseditie van het
uitmuntende proefschrift van Carla du Pree
over Johan Huizinga, waarin zij naar
Huizinga als intellectueel kijkt. Een
onderzoeksterrein dat nog maar weinig is
uitgediept.
Het boek is zeer logisch opgebouwd en
daarnaast gewoon zeer goed geschreven in
helder Nederlands, dat nergens verveelt. Du
Pree heeft de perfecte balans tussen theorie
en context, tussen Huizinga en diverse
persona’s als historicus, hoogleraar en
cultuurcriticus gevonden, waarbij Huizinga
op het einde ook wordt vergeleken met
eerder genoemde intellectuelen zoals Jan
Romein, G.W. Kernkamp en Pieter Geyl.
Boven alles concludeert de auteur dat
Huizinga vooral een cultuurhistoricus was
die in eerste instantie niet ‘in de storm’
wilde spreken, maar zich vooral met zijn
eigen interesses wilde bezighouden,
namelijk de Middeleeuwen. Deze storm
verwijst naar het Interbellum, de tijd tussen
de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. De tijd waarin de wereld in brand stond en Hitler een
leidende figuur was die met zijn nazisme, Kulturkammer en andere maatregelen het dagelijkse
leven enorm heeft ontwricht. Du Pree schetst ten eerste de context van de openbare ruimte en
de ‘geboorte’ van de intellectueel. Haar theoretische inbedding haalt zij van Stefan Collini die
het begrip ‘intellectueel’ een culturele betekenis geeft, waarbij de intellectueel wordt gevormd
vanuit een ‘structure of relations’. Collini schetst vier aspecten waaraan men een intellectueel
kan herkennen, namelijk iemand die zijn sporen heeft verdiend met activiteiten die door de
samenleving als zinvol worden gezien en een bijdrage geven aan het publieke debat over
waarheid en normen die verder gaan dan het instrumentele. Huizinga verwordt hierbij dan ook
tot publiekshistoricus. Ten tweede is de toegang tot beschikbare media en de weg naar het
publiek een belangrijk aspect, waarbij ook de invloed van diezelfde media op de samenleving
onderzocht moet worden. Ten derde is belangrijk dat een intellectueel het in zich heeft om te
kunnen reflecteren op een breed arsenaal van thema’s, perspectieven en standpunten die het
publiek bezighoudt en tot slot het hebben of verkrijgen van een goede reputatie. Dit laatste gold
zeker voor Huizinga die in zijn tijd in binnen- en buitenland als eminent historicus en
cultuurcriticus werd gezien. Dat kwam mede dankzij zijn In de schaduwen van morgen dat in
1935 verscheen en hem in Europa bekend maakte. Huizinga was tevens ook internationaal
georiënteerd en geïnteresseerd, wat onder andere tot uiting kwam door de uitnodiging van José
Ortega y Gasset.
26
De auteur heeft daarnaast onderzocht in hoeverre de literatuur van Huizinga door andere auteurs
en bronnen is gebruikt, zoals diverse kranten, tijdschriften en radio-uitzendingen. Zij toont
hiermee direct aan hoe populair Huizinga, al moest hij daar zelf niets van hebben, aldus de
auteur. Het succes van Huizinga kan misschien ook verklaard worden doordat hij een van de
eerste wetenschappers was die redevoeringen voor een breed algemeen publiek hield, waardoor
zijn kennis via een bottom-up benadering meer voet aan de grond kreeg. Hij was daarna niet
bang beslissingen te nemen, zoals blijkt uit de kwestie Von Leers.
De auteur is er daarnaast goed in geslaagd de lezer (veelal historici) te laten reflecteren op
zichzelf. Wie ben ik als historicus en wat voor invloed heeft mijn onderzoek op de samenleving
en wat vind ik eigenlijk van de weg die de mensheid gaat? Ik ben daarnaast erg blij met een
Nederlands proefschrift, het vierde over Huizinga. Te vaak wordt in het Engels gepubliceerd.
Kortom, wie dit boek leest, moet haast wel bezeten worden van Johan Huizinga.
27
Recensie Frans Verhagen, Geschiedenis van de Verenigde Staten (Boom 2017). ISBN
9789058758149, 512 pp. €39,90.
Mark Beumer
Sinds het boek De Verenigde Staten in de
twintigste eeuw van Maarten van Rossem, was er
geen Nederlands boek meer uitgebracht. Met dit
fraai en helder geschreven boek komt daar nu een
vervolg op.
Frans Verhagen, die vreemd genoeg als
Amerikanist is gepromoveerd op Charles Ruys de
Beerenbrouck aan de Radboud Universiteit,
schetst in negen hoofdstukken en een epiloog de
roerige geschiedenis van de Verenigde Staten.
Tijdens het Geschiedenis Festival discussieerde
Verhagen samen met Van Rossem over de vraag
of Amerika haar tijd heeft gehad of dat het in een
tijdelijke crisis zit.
In zijn voorwoord geeft Verhagen een toelichting
op zijn boek, waarbij hij opmerkt dat het spreken
over één Verenigde Staten alsook in enkelvoud op
zich al een wonder is. Ook geeft hij aan zoveel
mogelijk valkuilen te willen vermijden, dat het
‘geen lineair verhaal is’, niet altijd mooi en soms
ronduit lelijk. Ik ben het oneens met deze
terminologie en zie dat ook nergens terug.
Verhagen bestudeert de Verenigde Staten ruim veertig jaar en probeert naar eigen zeggen de
balans te vinden ‘tussen het vastleggen van wat de feiten waren en hoe ze geïnterpreteerd
kunnen worden, althans dat hoop ik’. Verder komt een korte historiografische schets aan de
orde waarbij een paar auteurs als Schulte Nordholt en Presser besproken worden. Verhagen
vindt dat Europese, Nederlandse ogen iets toevoegen aan de reeds brede Engelse historiografie
en verwijst naar zijn essay voor de argumentatie, maar die was hier beter op zijn plaats geweest.
Daarnaast geeft Verhagen antwoord op de vraag wat zijn beeld is van de Verenigde Staten. Hij
gebruikt terecht de Romeinse god Janus met zijn twee gezichten als metafoor
Het eerste hoofdstuk De exploratie van een continent 1612-1750 start niet in 1612, maar rond
1500 waar toen zo’n vijf miljoen mensen (indianen) op ‘Amerikaans’ grondgebied als jagers of
verzamelaars leefden. Deze indianen werd met geweld opzij geschoven of vermoord waarmee
slavernij in de kern was geboren. Verhagen ziet de onderlinge sfeer in de kolonies ook niet als
harmonieus, maar als wreed en ongenadig. De eerste bewoners kwamen rond 980 uit
Scandinavië en Mexico die zonder veel sporen in de geschiedenis verdwenen, gevolgd door de
Spanjaarden in de 16e eeuw, zoekend naar goud. Het paard was hun belangrijkste erfgoed en
zeker niet onbelangrijk. De Engelsen en Nederlanders begonnen in vergelijking met Portugezen
en Spanjaarden pas laat met het verkennen van de Atlantische Oceaan. Heel succesvol schijnt
de kolonisering niet altijd geweest te zijn, aangezien de Fransen door de Spanjaarden werden
verjaagd. Ook de Engelsen hadden niet veel succes in het begin en veroverden begin 17 e eeuw
slechts wat ‘semipermanente vissersdorpen’. Vervolgens bespreekt de auteur de drie punten
waarop de Europeanen het Amerikaanse continent bereikten, maar focust zich op het
28
onbekendste punt, namelijk het zuidwesten waar rond 1630 franciscaanse missionarissen en
Spaanse soldaten in het huidige New Mexico als missieposten vermomde forten bouwden.
Aangezien deze westelijke nederzettingen pas in de 18e eeuw belangrijk worden, richt de auteur
zich dus primair op deze oostkust, waar een gruwelijk en dictatoriaal Spaans regime werd
gevestigd of wel macht en gezag. De Spanjaarden waren voorlopig niet van plan weg te gaan.
Opmerkelijk is het recht van zeevaarder Walter Raleigh die in 1584 in opdracht van koningin
Elizabeth de ‘heidense en barbaarse landen’ in de Nieuwe Wereld moest koloniseren, maar
vertraging opliep door oorlog met de Spanjaarden. In 1590 wordt een nieuwe expeditie gestart,
waarbij een verlaten kolonie werd aangetroffen, die later als ‘lost colony’ onderdeel werd van
de Amerikaanse ontstaansgeschiedenis. Helaas zouden de Engelsen later nog sterkere pogingen
ondernemen, waarbij kolonies als een soort privéondernemingen werden gesticht. Onderbroken
door een kader over de Pilgrim Fathers, gaat Verhagen door met zijn verhaal over Engelse
kolonisten die na alles fout gedaan te hebben, terugkeerden en het weer opnieuw probeerden.
Hier komt 1612 pas aan bod, waarbij John Rolfe zaden plantte (tabak), die aansloegen bij de
indianen. Rolfe die goed kon opschieten met de indianen, was inmiddels getrouwd met
Pocahontas, nu een succesvolle Disneyfilm, maar volgens Verhagen onderdeel van de
Amerikaanse ‘mythologie’. Helaas overleed zijn vrouw al in 1617 door de het Engelse klimaat.
Hierna volgde veel onrust door aanvallen van indianen op tabaksplantages. Toch was hij niet
teleurgesteld, aangezien er veel geld werd verdiend met de invoerheffingen. Tabaksteelt was
populair vanwege de systematiek van landverdeling- en bewerking.
Belangrijker dan 1612 is 1619 waarin een ‘scheepslading vrouwen aan in het door mannen
gedomineerde gebied’ aankwamen en die maar al te graag grof geld betaalden voor hun nieuwe
bruiden en de kosten betaalden. Op organisatorisch vlak werd op 30 juli 1619 in de kerk van
Jamestown het House of Burgesses gesticht, een vorm van zelfbestuur naar Engels model dat
ook in andere kolonies geïmplementeerd werd, maar voorbehouden bleef aan grondbezitters.
Drie weken na de komst van de vrouwen, kwamen schepen met zwarte lieden uit Afrika die
eerst als indentured servants werden ingezet die na vier tot zeven jaar zelf grond kregen als ze
hun reis hadden afbetaald. Pas later ontwikkelde zich een permanent systeem van zwarte
slavernij met aangepaste wetgeving. Naast economie speelde geloof een grote rol, maar doordat
dorpen geen vaste centrale plaatsen waren, was er weinig mogelijk voor sociale controle. Het
Zuiden zou altijd beter georganiseerd zijn dan het Noorden. Aan geloof in ieder geval geen
gebrek. Verhagen vervolgt met de komst van de Puriteinen in december 1620, die met de
Mayflower waren meegevaren, een heel andere categorie pioniers dan in Virginia. De twee
groepen stelden de Mayflower Compact op om onderlinge onrust be bezweren. Andere groepen
zouden dit voorbeeld volgen. De andere beschreven kolonie is Plymouth, waar de kolonisten
niet op zoek waren naar goud, maar land wilden bebouwen en hulp kregen van goedgezinde
indianen. Op 16 november 1621 werd dan ook de ‘First Thanksgiving’ gevierd. Terecht merkt
de auteur dat deze verhalen omgeven zijn van romantiek en dat het maar de vraag is hoe zij
werkelijk de eerste stappen op nieuwe bodem hebben gezet. Een andere opmerkelijke kolonie
is die van Salem in 1928, net voor de Great Migration. Salem is vooral bekend vanwege haar
heksenprocessen, waarbij in 1692 diverse beschuldigingen, rechtszaken en executies
plaatsvonden. Opmerkelijk is ook dat deze gebeurtenissen als practical joke zouden zijn
begonnen en pas ophielden na deze gruwelijkheden en beschuldigingen aan de elite. Terug naar
de Great Migration die tussen 1630 en 1640 plaatsvond en waarin John Winthrop een
belangrijke rol speelde als dictatoriale leider. In 1634 werd hij tijdelijk opzij gezet. Geloof was
ook hier een belangrijk aspect waarover vrijwel niet of niet gediscussieerd kon worden. in 1637
keerde Winthrop terug waarna hij zijn strenge orthodoxe opvattingen kon voortzetten. Roger
Williams was het hier niet mee eens en pleitte voor godsdienstvrijheid, een absolute scheiding
van kerk en staat. Williams stichtte in 1637 Providence waar geloofsvrijheid heerste. Volgens
Verhagen kwamen de meeste kolonisten vanuit economische overtuigingen en niet zozeer
29
vanuit geloofsmatige kwesties. Deze nuancering is van belang, omdat in geschiedenisboeken
voor het onderwijs geloof vaak als primaire reden wordt aangehaald en waar vaak alleen de
puriteinen aan bod komen.
Hierna worden de Hollanders en Fransen besproken het continent ook verkenden en kolonies
wilden stichten. Kolonies als Fort Nassau en Nieuw-Amsterdam zijn voorbeelden, waarbij het
bekende Nieuw-Amsterdam later overging in New York. De Engelsen namen de heerschappij
over, maar dat maakten de kolonies niet meer meewerkend. De Hollandse afwezigheid zou tot
grotere confrontaties tussen Fransen en Engelsen leiden. Carolina is een andere kolonie die
aandacht trekt. Carolina werd verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel en kreeg een
bijzonder gestratificeerde samenleving met een kleine klasse plantagehouders,
handwerkslieden en landarbeiders en een groot aantal rechteloze slaven. Hoewel John Locke er
niet in slaagde een bestuurssysteem van erfelijke adel op te zetten, bleef het concept van
aristocratisch leiderschap altijd voortbestaan en zou zelfs kunnen verklaren dat South Carolina
in het aanjagen van de Burgeroorlog vooropliep. Hoewel Amerika een rijk land bleek, was het
steeds minder rijk aan harmonie aangezien steeds meer indianen in verzet kwamen tegen de
opdringerige kolonisten door hen te doden en hun nederzettingen te vernietigen. Historicus
Alan Taylor omschrijft de jaren tussen 1670 en 1700 dan ook als het meest barbaarse tijdvak in
de Amerikaanse geschiedenis. Indianen kozen sluw partij en de kolonisten gebruikten hen maar
wat graag als stoottroepen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschouwing over de steeds
slechtere relatie tussen de kolonisten en hun moederland. Engeland had namelijk besloten dat
alleen Engelse schepen Amerikaanse goederen mochten vervoeren. Daarnaast keurden de
puriteinen de Anglicaanse leer af wat ook niet beviel. Ondertussen waren de kolonisten gewend
aan een grote mate van zelfbestuur wat ook weer botste met het Engelse gezag overzee. Het feit
dat vrijwel alle kolonies in de loop van de 17e eeuw weer koninklijk domein waren geworden,
werkte ook niet in het voordeel van vrede. Inmiddels was de macht van de Engelse koning
ingeperkt door de Bill of Rights and Toleration Act uit 1689 alsook de publicatie van John
Locke uit 1690, waarin hij pleit voor een bestuur gebaseerd op contract in plaats van goddelijk
recht. Volgend op deze democratisering maakten de kolonies aanspraak op twee rechten,
namelijk het recht om over belastingen en overheidsuitgaven te stemmen en over het recht om
op eigen initiatief wetgeving voor te stellen. Als gevolg werd de macht van gouverneurs
ingeperkt, maar verbood het Engelse parlement in 1699 de kolonies om hout, wol en geweven
stoffen te exporteren, later ook ijzer en papier. Hierdoor groeide de irritatie enorm. Uiteindelijk
was Amerika rond 1750 uitgegroeid tot een land van een paar honderd kolonisten, die hoewel
zij officieel nog Engelse staatsburgers waren, steeds minder Engels werden. Zij ontwikkelden
hun eigen cultuur, religie en praktijken zoals overleven in de natuur. De pioniers gingen tegen
de wil in van het Engels parlement en koning verder westwaarts, waar zij werden tegengewerkt
door de aanwezige indianen, Engelsen en Fransen. Belangrijk is dat de kolonies allemaal hun
signatuur hadden en dat hun zogenaamde gemeenschappelijke relatie met Engeland onderling
niet gelijk was.
Het tweede hoofdstuk Onafhankelijkheid 1751-1786 vervolgt met de oorlogen die Fransen en
Engelsen met elkaar hadden uitgevochten, namelijk de French-Indian Wars in Noord-Amerika,
die allemaal over de afbakening van hun domeinen gingen. Begonnen in Europa met gevolgen
voor Amerika, merkten de kolonies pas iets van deze oorlogen wanneer zij hun grondgebied
bereikten. Zoals de auteur eerder opmerkte, kwamen de kolonisten in conflict met Engeland
doordat zij steeds verder naar het westen oprukten. Een conflict met de Fransen was niet te
voorkomen, omdat zij zelf hun eigen belangen wilden uitbreiden. De 21-jarige George
Washington werd er op af gestuurd. Dit gevecht staat nu bekend als enerzijds de Zevenjarige
Oorlog (1756-1763) en anderzijds de French and Indian Wars enigszins, dat misleidend voor
de leek kan zijn. Voorts sloot Engeland met Frankrijk in 1763 vrede, waarbij Frankrijk het
30
gehele gebied ten oosten van de Mississippi moest afstaan. Deze rivier werd nu de grens tussen
het Engelse en Spaanse wereldrijk. De Engelsen kwamen er echter al snel achter dat ze nog niet
klaar waren in Noord-Amerika, doordat de indianen nu zelf op oorlogspad gingen. De
kolonisten wilden steeds meer land en negeerden de afspraken die zij met indianen gemaakt
hadden. De mogelijkheid to go West bracht een sociale revolutie teweeg, waarbij diverse
soorten mensen elders een nieuw leven begonnen. Mobiliteit werd een kenmerkend aspect van
de Amerikanen.
Naast de bestaande irritaties werd de Sugar Act van 1764 een nieuw voorbeeld, omdat deze wet
weliswaar de heffing op melasse verlaagde, maar de controle op inning verscherpte in de hoop
op meer winst. Dit verergerde de opstandigheid van de kolonies omdat vanwege de
ondermijning van hun smokkelhandel en dat de driehoekshandel ondermijnd zou worden. naast
religieuze aspecten over wel of geen Anglicaanse bisschop in Amerika, stoorde het alles-moetvia-Londen-beleid steeds meer. Daarboven op kwam de Stamp Act uit 1765 die een belasting
hief op alle wettelijke documenten met allerlei praktische ongemakken. Verhagen ziet deze Act
als een mogelijk begin van de Amerikaanse Revolutie. Uiteindelijk werd de Stamp Act als
ongrondwettig beschouwd door een rebelse groep die zich later Sons of Liberty ging noemen
en daarna veel navolging kreeg, zoals de steeds sterke bewustwording van de kolonisten die
wisten wat zij wel en niet wilden. Hieruit ontstond de bekende quote ‘No taxation without
representation’. Hoewel de Stamp Act in 1766 werd ingetrokken werd een andere wet
aangenomen die het Engelse parlement nog steeds het recht gaf geldende wetgeving voor
Amerika op te stellen. Daarbij werden invoerheffingen gehandhaafd op allerlei goederen, omdat
de kolonisten per se moesten betalen, maar inning was gezien de afstand nog steeds een
probleem alsook dat vertegenwoordigers inzake de smokkel soms een oogje dichtknepen.
De discussie was inmiddels getransformeerd naar een discussie over Amerikaanse vrijheden en
rechten. Ook hier blijven de reacties van Engeland onhandig, bijvoorbeeld inzake de resolutie
over vertegenwoordiging in Amerika en niet Londen. Hierdoor zochten de radicalen steun bij
de handelslieden. Het eerste gevolg was een boycot van Engelse producten die tegelijk werd
geschonden. De boycot zou uiteindelijk aan kracht inboeten. Verhagen merkt op dat de leiders
niet allen overtuigd anti-Brits waren, maar dat verzet specifiek gericht was aan de uitingen van
het Britse gezag. De Engelse reactie hierop was wederom onverstandig en agressief. Hierop
volgend beschrijft Verhagen de Boston Tea Party uit 1773 dat tot een van de krachtigste
symbolen van het koloniaal verzet tegen Engeland zou worden. talloze radicalen hadden hun
gezicht zwart of bruin gemaakt en gooiden de aangevoerde thee in zee. Het idee om thee
rechtsreeks naar Amerika te sturen om zo de Amerikaanse smokkel te ondermijnen, liep
wederom verkeerd af waarop Engeland op wraak zinde, wat weer tot gevolg had dat de
kolonisten hun trouw aan de koning steeds meer ter discussie stelden. Een van de gevolgen was
dat de kolonies besloten samen op te trekken, maar regelrecht verzet ging de meesten te ver. De
conservatieve factie stuurde liever aan op samenwerking met de Engelsen en stelde een
Colonial Council in met vertegenwoordigers van elke kolonie. Een laatste poging aan de koning
werd gedaan met het dringende verzoek zijn wetgeving in te trekken. Verhagen vervolgt met
zijn betoog waarin de Amerikanen nu gedwongen werden opnieuw na te denken over hun
afhankelijkheid. Vooral John Adam vond dit een mooie kans de samenleving opnieuw in te
richten. Zijn ideale oplossing was een ‘gemengd bestuur’, waarin verschillende elementen
elkaar in evenwicht hielden: monarchie, aristocratie en democratie. Helaas kwam het Engels
opnieuw met een opruiende actie, namelijk de aanname van het Plan of Reconciliation uit 1775
om een einde te maken aan de belastingheffing in kolonies, met uitzondering van die nodig
waren voor regulering. Helaas werd Massachusetts in ‘staat van rebellie’ verklaard waarmee
militair ingrijpen werd toegestaan. Helaas lekte dit voornemen uit. Daarnaast deed niet iedereen
mee aan het verzet. In 1775 vond er een confrontatie plaats tussen Engelse soldaten en
Minutemen. Uiteindelijk werden acht Amerikanen gedood en raakte een Engelse soldaat
31
gewond. Helaas nam deze agressie een toevlucht in de agressie tussen de kolonies en de
Engelsen. In 1763 was er dan een ‘volwaardige oorlog, voortgejaagd door een echte
revolutionaire beweging’ ontstaan die op 6 juli 1775 zou uitmonden in de acceptatie van de
Declaration of the Causes and Necessity for Taking Up Arms, een officiële verklaring waarom
de dertien kolonies de wapens hadden opgenomen. In januari 1776 kwam de Engelse reactie,
namelijk dat alle kolonies nu in ‘staat van rebellie’ waren. In het kader van het streven naar
onafhankelijkheid werd op 11 juni 1776 een commissie (Franklin, Adams, Jefferson, Roger
Sherman en Robert Livingstone) opgericht om een onafhankelijkheidsverklaring op te stellen.
Jefferson kreeg de eer een eerste versie op te stellen dat gebaseerd was op het klassieke Whigdenken. Het recht van burgers om bestuur aan te passen was een kernaspect. Na de vaststelling
van volkssoevereiniteit volgen twee beroemde paragrafen die beginnen met: ‘Wij achten deze
waarheden vanzelfsprekend…’ Na wat redactionele aanpassingen ging de hele groep
uiteindelijk akkoord met het concept, maar het Congres was niet zo tevreden en schrapte meer
dan een kwart van de tekst.
Volgens Verhagen was de Amerikaanse Revolutie het product van een radicaal veranderende
samenleving, die de veranderingen bevestigde en consolideerde. Helaas stond niet iedereen
achter de inhoud, zoals blijkt uit het slavernijverleden. Hoewel hier kritiek op kwam, bleef het
wel bestaan en alhoewel slavernij vooral al typisch zuidelijk werd beschouwd, speelde het ook
in het Noorden. In het Noorden was slavernij echter niet zo sterk ingebed in de samenleving in
tegenstelling tot het Zuiden. Op 2 juli 1776 werd anoniem en unaniem voor onafhankelijkheid
voor gestemd en twee dagen later werd de onafhankelijkheidsverklaring geratificeerd.
Vervolgens moesten de dertien kolonies zichzelf tot soevereine staten uitroepen. Nu waren de
Verenigde Staten van Amerika officieel een feit, maar daarmee was de kous niet af. Er moest
nog een oorlog gevoerd worden. De insluiting van New England moest nog voorkomen worden.
dit lukte. Op 3 september 1783 werd de Vrede van Parijs gesloten die goed uitpakte voor de
Amerikanen. Ze kregen meer grondgebied. De noordgrens met Engeland bleef onzeker alsook
de zuidgrens met Spanje. In het westen on het alle richtingen opgaan. Na het vertrek van de
Engelsen, beëindigde George Washington op 23 december 1783 officieel de oorlog. Vervolgens
werd op 13 juli 1787 de Northwest Ordinance door het Confederaal Congres aangenomen, dat
toekomstige staten op gelijke voet werden gesteld met de oorspronkelijke. James Madison had
echter veel kritiek op het concept confederatie en vergeleek de Amerikaanse met de
Nederlandse confederatie, maar was niet onder de indruk (p.94-95). Ter voorbereiding op een
conventie schreef in mei 1787 The Vices of the Political System of the United States waarin hij
de talloze tekortkomingen van de Confederatie omschreef met een opmerkelijke conclusie dat
democratie het probleem was en niet de oplossing. Hierna bespreekt de auteur de vernieuwde
staatsinrichting waarin de bestuursstructuur werd besproken. Kleine staten waren bang het
steeds te moeten afleggen tegen grote staten, waarbij ook het aantal slaven per staat werd
meegerekend. Elke slaaf zou als 3/5 persoon meetellen, waardoor deze ‘slavenstaten’ niet alleen
in het Congres, maar ook in het kiescollege oververtegenwoordigd waren. Voorts werd de Trias
Politica van Montesquieu geïmplementeerd, met als grootste vraagstuk de inrichting van de
uitvoerende macht, waarbij uiteindelijk werd gekozen voor een president met eigen gezag die
niet gecontroleerd werd door een uitvoerende raad. De president was opperbevelhebber,
diplomaat en kon benoemingen doen in de uitvoerende en rechtsprekende macht en zijn
vierjarige termijn kon eindeloos verlengd worden. De president zou na discussie door het
kiescollege worden gekozen. Het Supreme Court werd het hoogste rechtsorgaan. Vervolgens
ontstond er een discussie wat lijkt op de botsing tussen supranationaal versus
intergouvernementeel gezag. De zuidelijke staten vonden namelijk dat zij het recht hadden om
federale wetgeving te negeren, iets wat nullification genoemd werd, maar waar het Supreme
Court niks van wilde weten. Een van de meest prangende vragen uit de conventie was de
32
acceptatie van de grondwet zoals hij er lag: take it or leave it. De grondwet werd vervolgens
naar de dertien staten gestuurd, waarvan negen moesten instemmen.
Het derde hoofdstuk Een nieuwe republiek 1788-1828 gaat hierop verder, waarbij Delaware als
eerste akkoord ging op 7 december 1787, waarna de andere staten volgden. Hierop volgde in
1789 de Bill of Rights en De Judiciary Act waarvan de structuur heden nog hoofdzakelijk in
tact is. George Washington werd tot eerste president gekozen en John Adams tot vicepresident.
Alexander Hamilton werd de minister van Financiën en werd het centrale punt van
Washington’s regering. Thomas Jefferson, Secretary of State had echter grote moeite met de
vrijheid van Hamilton. Zij botsten op hun verschil in visie op hoe de staat moest functioneren.
Hamilton vond dat een regeringselite de dienst moest uitmaken terwijl Jefferson het
zelfdenkend vermogen van de burger centraal zette. Hamilton hield zich bezig met de talloze
schulden, maar zijn maatregelen zette kwaad bloed. Uiteindelijk kreeg hij zijn zin. Door
federale schulden te garanderen was het belang van de overheid nu het belang van de
crediteuren. Het volgende thema was het opzetten van een nationale bank met drie functies,
namelijk als bank voor overheidsfondsen zodat die in verschillende delen geïnd en uitgegeven
konden, de bank moest kunnen lenen aan de federale overheid en aan andere banken en ten
slotte zou hij de geldvoorraad moeten reguleren door lokale en staatsbanken te disciplineren.
Ook hier botste het tussen de twee. Jefferson begreep niet veel van de financiële wereld.
Verhagen gaat hierna terug naar de staatsinrichting, in het bijzonder de persona van de president
dat een nationaal ambt werd door Washington. Na allerlei onrust nam Washington na acht jaar
afstand van het ambt, iets wat nu nog steeds geldt. Belangrijk was zijn afscheidsrede waarin hij
aangeeft dat Amerika andere belangen heeft dan Europa. Ook dat geldt vandaag, misschien met
Trump nog meer.
Vervolgens bespreekt de auteur het morele probleem van slavernij in relatie tot de
katoeneconomie. Het is wrang te lezen dat een technische uitvinding als de cotton gin de
katoenteelt ineens winstgevend heeft gemaakt en zo heeft bijgedragen aan de onmenselijke
slavernij. Slavernij was weer actueel en zinnig, waardoor er veel geld in werd gestopt. Helaas
was katoen voor de gehele Amerikaanse economie belangrijk en dus ook de herintroductie van
slavernij. Het leven van de slaven werd slechter, hoewel de Founding Fathers zich bewust waren
van slavernij als moreel probleem. Ze vonden slaven ook niet erg winstgevend, maar helaas had
dit geen sterke invloed. De zuidelijke staten eisten in hun onderhandeling over de grondwet dat
bescherming van slavernij werd gewaarborgd, als zij moesten instemmen. Hoewel slavernij als
zodanig niet in de grondwet voorkwam, was het wel ingedekt als eigendomsrecht. Het feit dat
slaven als 3/5 persoon werden meegeteld, kwam tot uiting in de verkiezingen van 1800, een
zogenaamde derde revolutie. De Republicans legden namelijk deze drievijfde-regel op. Deze
‘derde revolutie’ zou eindigen met de moord op Hamilton door Burr in 1804 met de
verkiezingen als context. Jefferson werd de nieuwe president en benadrukte de vrijheid van
meningsuiting als basis van de Amerikaanse samenleving. Hij hekelde alle vormen van
federalisme en was een groot voorstander van persoonlijke vrijheid. De Federalisten zagen dat
duidelijk anders en vonden dat Amerika zich door eigenbelang moest laten leiden. De
Hamilton-school beperkte echter militair ingrijpen, iets wat genuanceerd moest worden toen
piraten Amerikaanse schepen aanvielen. Ook moest Amerika optreden in de Tweede Barbarijse
Oorlog van 1815. Ook van federale rechters moest hij niets hebben, die hij zag als motor achter
de centralisering en consolidering van de federale overheid. Jefferson werd herkozen, maar
daarnaast waren de problemen niet weg, zoals de hernieuwde oorlog in Europa. In 1808 werd
James Madison de nieuwe president en raakte verstrikt in een oorlog tegen Engeland (18120
dat een soort tweede Onafhankelijkheidsoorlog moest worden. Deze oorlog duurde tweeënhalf
jaar, waarbij de nationalisten het onderspit moesten delven. Na enkele Engelse overwinningen
liepen de Engelsen vast, waarna het Amerikaanse volkslied werd geboren. In 1814 werd er
33
vrede getekend. Amerika onderging vervolgens een religieuze transformatie, namelijk een
democratisering van geloof. Er werd over een ‘awakening’ gesproken. In 1816 liep de tweede
termijn van Madison en werd opgevolgd door Monroe, bekend van de Monroe-doctrine uit
1823. In 1819 ontstond echter een enorme economische crisis waarbij veel pioniers hun
boerderijen kwijtraakten, het geldsysteem ineenstortte en veel ondernemingen in de
kinderschoenen al vroeg werden gesloten. Slavernij bleef bestaan en want de plantageeconomie maakte een enorme ontwikkeling door. Helaas begon het Zuiden slavernij als sociaal
instituut te zien naast een economisch fenomeen en duldde geen tegengas van het Noorden.
President Monroe werd herkozen als president en vaardigde in 1823 zijn doctrine uit dat
Amerika door geen enkel Europees land gekoloniseerd kon worden. Het was protectionisme te
top. De toenemende en ontwikkelende infrastructuur brak het land echter open en leidde tot
meer contacten. Andrew Jackson werd de nieuwe president.
Hoofdstuk 4 Revolutionaire veranderingen 1829-1860 vervolgt waar het derde hoofdstuk is
geëindigd. Onder zijn presidentschap zette de migratie door en verschillende staten voegden
zich bij de Unie. De aanhangers van Jackson noemden zich Democraten. Jackson raakte
verstrikt in een discussie over de verhouding tussen staten en de federale staat. Waar hield het
gezag van de staat op en begon die van de federale overheid? Het antwoord was nullificatie
zoals eerder genoemd, namelijk het idee om staten onaanvaardbare wetten konden annuleren.
Jackson bleek niet bang van een flinke confrontatie, bijvoorbeeld in zijn strijd tegen de banken.
In 1836 trok hij de touwtjes aan toen hij eiste dat de aankoop van federaal land betaald moest
worden met goud of zilver. Dit werd de aanleiding tot een economische crisis. Verder leidden
al deze irritaties tot spanningen over slavernij. Het Zuiden bleef profiteren van een bloeiende
economie, tot grote ergernis van het Noorden dat veel kritiek had. Nieuwe staten werden met
argusogen bekeken vanuit de vraag of het slavenstaten of vrije staten zouden worden. De
slavernijkwestie kwam in 1836 op scherp te staan met de onafhankelijkheid van Texas. Veel
Amerikanen trokken naar Texas, maar het waren deze pioniers die in 1836 in opstand kwamen
tegen Mexico. Texas werd onafhankelijk met Houston als zelfverklaard president. Jackson
confisqueerde vervolgens het land van de indianen dat direct door pioniers en grondspeculanten
werd ingenomen dat de economische crisis voedde. De immigratie naar Amerika nam een
toevlucht vanaf 1830 met het einde van de Napoleontische Oorlogen alsook het zicht op een
beter leven. Amerika had land, banen en men werd beter betaald dan in Europa. Dat wil niet
zeggen dat iedereen zich even welkom maakte zoals de Ieren en de Duitsers. Een groter
probleem was het katholicisme, aangezien Amerika protestants was. Rond 1850 ontstonden
zelfs anti-immigratieorganisaties.
Na de oorlog met Mexico in 1850 claimden de zuidelijke staten het recht op slavernij in
tegenstelling tot het Noorden dat geen uitbreiding wilde. In het Congres werd een pittige
discussie gevoerd, dat uitmondde in het ‘Compromis van 1850’ dat uit een aantal
onsamenhangende wetten bestond, waarbij Californië als slavenvrije staat werd toegevoegd en
Utah en New Mexico zelf mochten kiezen. In Washington DC zou slavenhandel worden
afgeschaft maar slavernij niet. Deze fragiele vrede werd later door Stephen Douglas onderuit
gehaald. Hij presenteerde economische plannen maar gaf toe dat hierin geen bezwaar voor
slavernij bestond. Aangezien zijn plan voor een spoorlijn in het Zuiden op kritiek kwam te
staan, liet hij de zuiderlingen zelf beslissen. Inmiddels was Franklin Pierce president die in 1854
de Kansas-Nebraska Act tekende, waarop veel kritiek vanuit het Noorden kwam. Het Zuiden
zou de regering domineren, slavernij uitbreiden en nog meer macht voor hen. In 1856 werd de
Democraat James Buchanan tot president gekozen. Met betrekking tot slavernij zouden alleen
de staten hierover nog iets te zeggen hebben en niet het Congres. Buchanan deed alles fout en
gebruikte zijn vetorecht regelmatig tegen wetten die slavernij tegen moesten gaan. In de aanloop
van de verkiezingen van 1860 werd Abraham Lincoln als favoriet bij de Republikeinen naar
34
voren geschoven. Hij verafschuwde slavernij op persoonlijk vlak, maar zag geen
grondwettelijke mogelijkheid haar te verbieden, hopende dat zij zelf zou uitsterven. Op 6
november 1860 brak de Burgeroorlog uit, dezelfde dag als de uitslag van de verkiezingen.
Direct werd door het Zuiden met afsplitsing gedreigd. Uiteindelijk zonderden diverse staten
zich af en vormden samen de Confederate States of America (CSA) met Jefferson Davis als
president. Buchanan deed niets om de staten bij zich te houden. Op 4 maart 1861 werd Lincoln
ingezworen.
Het vijfde hoofdstuk Burgeroorlog, Reconstructie en Populisme 1861-1900 gaat verder in op
het presidentschap van Lincoln die een uitbreiding van slavernij niet zou accepteren. Ook het
verlaten van de Unie was geen optie. Een van de kwesties van zijn presidentschap was het wel
of niet bevoorraden van Fort Sumter en stuurde uiteindelijk alleen voedsel naar de soldaten. Op
12 april 1861 gaf de commandant van Fort Sumter zich over na een bombardement van 34 uur.
Nu wilde het hij de Unie herstellen en gaf hiertoe opdracht op 15 april 1861. De oorlog zat
Lincoln niet in de koude kleren. Hij werd herkozen en hield op 4 maart 1865 zijn tweede
inaugurele rede waarin hij pleitte voor ‘praktische oplossingen’ na de oorlog. Slaven werden
vrijgelaten maar dat was het ook voorlopig. Het was een eerste stap naar volwaardig
burgerschap. Helaas namen de zuidelijke staten na de afschaffing van slavernij zogenaamde
Black Codes aan, waarmee ex-slaven het land niet mochten verlaten. Het doet denken aan
middeleeuwse horigheid, waarbij horigen ook hun land niet mogen verlaten. De Burgeroorlog
zorgde voor een nieuwe economische orde in het Noorden, omdat de industrialisering erdoor
versnelde. Het Zuiden lag er slecht bij, omdat daar de oorlog zich voornamelijk had afgespeeld.
Vervolgens komt de zich ontwikkelde infrastructuur in relatie tot industrialisering aan bod. De
indianen kwamen ondertussen terecht in ‘reservaten’, waarbij president Grant het idee had om
christelijke missionarissen deze te laten controleren. Dit werkte natuurlijk niet. Er kwam veel
kritiek op beschavingsdrang voor indianen en veel mensen zagen dan ook geen heil in deze
‘wilden’. De positie van zwarten werd er ook niet beter op met racistische organisaties als de
Klu Klux Klan. Aan het einde van de 19e eeuw hadden zij niets meer te zeggen. Dit werd
bevestigd door de Jim Crow-wetten die rassenscheiding propageerden. Met deze segregatie nam
ook het geweld angstaanjagend toe zoals lynchen en verkrachtingen. Aan het einde van de 19 e
eeuw (1890) nam ook de immigratie weer toe tot grote woede van de Amerikanen. Ook
antisemitisme stak de op, dat aanvankelijk werd gevoed door een eerste golf Duitse Joden die
al in de jaren 1840-1850 naar Amerika waren gekomen. Zij waren succesvol zoals de Lehmann
Brothers en Marcus Goldman. De industriële groei en massale immigratiestroom zorgde voor
nieuwe sociale problemen, zoals rondom de Grote Spoorwegstaking uit 1877 en daarnaast het
jaar 1893 toen de Philadelphia and Reading Railroad failliet ging en zo een kredietcrisis
veroorzaakte die de hele economie onderuit haalde. Veel banken bleven met oninbare leningen
zitten nu zeventig spoorwegondernemingen bankroet waren geworden. Ook spaarders haalden
hun geld weg, waardoor faillissementen veroorzaakt werden. Vanaf 1890 ontstond ook een
vergaande urbanisering, waarbij grote steden snel stegen, maar waarin de armste bewoners
achterbleven. Deze verpaupering was mensonwaardig. Tussen 1870 en 1910 verdubbelde de
bevolking en de rijkdom verviervoudigde, terwijl consumentenprijzen met 40% daalden.
Sociale kwesties beheersten het debat en pas in mei 1897 was deze depressie eindelijk voorbij,
onder andere door nieuwe goudvondsten in Zuid-Afrika en Alaska.
Het zesde hoofdstuk Entree op het wereldtoneel 1901-1932 ziet de opkomst van Amerika op
het wereldtoneel tot aan de economische crisis van 1929 met daarbij de enorme vrees voor
communisten en overmatig alcoholgebruik. Theodore Roosevelt was inmiddels de nieuwe
president. Hij wilde zichzelf tot machtigste man van het land maken, maar kreeg verzet van de
oppositie. Hij bleek echter succesvol en de juiste man op de juiste plaats. Het was niet iemand
35
met veel geduld. Zo vond hij dat ondernemingsvrijheid gecombineerd moest worden toezicht
en controle door een sterke federale overheid. Ook wilde hij de Republikeinse partij verlossen
uit de greep van big business en een redelijk progressieve partij van maken. Anderzijds vond
dat hij mensen recht hadden op voedsel en medicijnen. Ook had Roosevelt oog voor de
burgerrechten van zwarten. In 1910 ontstond zelfs de NAACP waarin blanken en zwarten
samen in actie kwamen. Roosevelt ontving zelfs de Nobelprijs voor de Vrede door zijn
vredesonderhandelingen. In 1905 gaf Roosevelt niet meer verkiesbaar te zijn en werd
opgevolgd door Taft. Ondertussen ging de immigratie gestaag door. Tussen 1901 en 1910
kwamen 8.8 miljoen mensen aan. Dat betekende maatregelen zoals een eis om geletterdheid. In
1924 kwam er een anti-immigratiewet die het aantal Europese immigranten tot 20.000 beperkte.
Hierna gaat Verhagen over tot Woodrow Wilson die op aandringen de Revenu Act van 1913
bewerkstelligde en te maken had met inkomstenbelasting. De belangrijkste structurele
vernieuwing was de instelling van een centrale bank. Met grote schrik vernam Amerika de
Eerste Wereldoorlog waarbij Wilson als onderhandelaar wilde optreden. Tevens rees de vraag
of Amerika neutraal moest blijven maar met de ondergang van de Lusitania in 1915 was die
vraag ook beantwoord. Met de Duikbotenoorlog van 1917 en de Russische Revolutie moest
Amerika zich snel gaan voorbereiden op eventuele deelname. Op 11 november 1918 werd de
wapenstilstand getekend, waarvan Wilson de personificatie was met zijn Veertien Punten-plan.
Helaas was ook deze euforie van korte duur door zijn arrogantie en betrokkenheid. Hierna gaat
de auteur in op de Roaring Twenties die een enorme cultuuromslag teweeg bracht, waarna hij
overgaat op de economische crisis van 1929. Toen daalden de koersen op Wall Street plotseling,
waarbij banken wederom te maken hadden met het probleem van kredietverstrekking en de
inning van terugbetaling. Bedrijven gingen failliet, mensen raakten hun huizen en werk kwijt
en aandelen werden noodgedwongen verkocht. Hierna ontstond een domino-effect waarbij
banken failliet gingen of problemen kregen. Schuldeisers gaven geen uitstel. Ook de grote Databank ging in 1931 tenonder. President Hoover wist niet wat te doen wat hem op veel kritiek
kwam te staan. Uiteindelijk werd Franklin Delano Roosevelt de nieuwe president.
Hoofdstuk 7 Van depressie naar American Century 1933-1960 vervolgt met Roosevelt die op
4 maart 1933 werd geïnaugureerd. Na de nipte ontsnapping aan een moordaanslag, kwam er
alweer een nieuwe crisis, wederom een economische. In februari brak een bankcrisis uit toen
de staat Michigan al zijn banken sloot. Op 2 maart 1933 volgden 33 andere staten dat voorbeeld,
waardoor het economische leven stil lag. Deze crisis is behoorlijk onbekend. De nadruk ligt
altijd op die van 1929. Als reactie op de bankencrisis vaardigde Roosevelt de Glass-Steagall
Banking Act uit die het systeem dusdanig aanpaste dat men verder kon werken. Sommige
banken bleven open, andere bleken gesloten. Banktegoeden werden door de overheid
gegarandeerd; daarnaast moesten banken aangeven of ze wilden bankieren voor consumenten
of voor eigen kosten wilden presenteren. Om het begrotingstekort terug te dringen werd een
verlaging van overheidssalarissen en de uitkeringen aan veteranen aangekondigd. Om deze
crisis en een nieuwe te bezweren kondigde Roosevelt de New Deal af, een reeks sociaaleconomische maatregelen om de economie weer op gang te brengen en de nationale eenheid te
stimuleren. Herstel van het vertrouw in banken, steun aan de boeren, afspraken maken en
nakomen in het bedrijfsleven en werklozen aan een baan helpen door projecten waren
sleutelelementen in zijn programma. Het hart van de New Deal waren de vele bureaus die
werden ingezet om mensen aan het werk te krijgen. Harold Ickes, Minister van Binnenlandse
Zaken runde de Public Works Administration waarin 6 miljard dollar beschikbaar was voor
verbeteringen aan de infrastructuur om zo banen te scheppen. Daarnaast werden talloze andere
projecten gestart, maar door de vele afkortingen laat ik die hier achterwege. Een andere
effectieve minister was Frances Perkings, de eerste vrouw op de post van Arbeid. Zij zorgde
ervoor dat haar ministerie bij alle ministeries betrokken was. Ze ontsloeg corrupte lieden, vocht
36
voor vakbondsorganisatie en eiste een veertigurige werkweek voor bedrijven die met de
overheid samenwerkten. Verder bestreed zij kinderarbeid, vocht voor een minimumloon en
hielp oudedagvoorzieningen op te zetten. Eind mei 1933 nam het Congres een wet aan die de
aandelenbeurs moest reguleren, waardoor financiële instellingen meer openheid moesten
verschaffen, anders konden zij voor valsheid in geschrifte vervolgd worden. Een jaar later werd
de Securities and Exchange Commission opgericht die toezicht ging houden op de
aandelenmarkt. Een ander project was de Tennessee Valley Authority waarbij de overheid de
leiding kreeg over het project om grootschalig dammen en elektriciteitscentrales te bouwen in
de Tennessee River, waardoor veel mensen aan het werk konden. Helaas werd een deel van de
maatregelen teruggedraaid, maar het viel mee. Hierna zou tweede een New Deal na 1934 volgen
met een vervanging van het harmoniemodel door een conflictmodel, de geboorte van de
verzorgingsstaat, de versterking van de positie van vakbonden en tenslotte kwamen de Big
Government onder leiding van Roosevelt. Een van de belangrijkste acties gelieerd aan de
verzorgingsstaat was de Social Security Act waarbij elke Amerikaan nu recht op een pensioen
had. Voortaan kreeg elke Amerikaan vanaf zijn 65e een maandelijkse uitkering volgens ‘pay as
you go’ systeem. De wet zorgde er ook voor dat mensen die zonder schuld werkloos waren
geworden, ook een uitkering ontvingen. Burgers werden nu beschermd tegen de lasten van het
ouderdom en armoede. De kritiek uit 1936 van bedrijven op de New Deal liet de president koud.
Helaas konden zwarte Amerikanen niet erg genieten van alle maatregelen, omdat Roosevelt
zijn Democratische coalitie van noordelijke progressieven en zuidelijke racisten overeind wilde
houden.
Met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog had Roosevelt geleerd op afstand en zoveel mogelijk
neutraal te blijven. Hij was daarnaast wel gefascineerd door Hitler. Volgens Verhagen zag
Roosevelt de Tweede Wereldoorlog aankomen, maar werden zijn waarschuwingen genegeerd
door isolationistische medeburgers. Hoewel hij bij het uitbreken van WOII aangaf neutraal te
zijn, bereidde hij zich intern wel voor op een mogelijk deelname door bijvoorbeeld de
wapenembargo’s in de neutraliteitswetten in te trekken. Amerika moest toch noodgedwongen
deelnemen aan de oorlog vanwege Pearl Harbor, waarbij op 7 december 1941 een Amerikaanse
basis op Hawaii werd gebombardeerd door Japanse vliegtuigen. In 1942 vond de Slag bij
Midway plaats, waarbij het grootste deel van de Japanse vloot werd vernietigd. De nederlaag
was al bijna een feit. Inmiddels ontstond langzaam de Koude Oorlog in 1945 waarbij Amerika
en Rusland ruim veertig jaar tegenover elkaar kwamen te staan. Roosevelt had als taak hoe met
Stalin om te gaan. Volgens Verhagen zijn historici er het over eens dat Roosevelt een goed
politicus was, maar geen idee had om te gaan met economie als geheel. Truman zou Roosevelt
opvolgen en zou vooral bekend worden door zijn Truman-doctrine. In relatie tot de Koude
Oorlog was Truman voornemens de opmars van Stalin in het Oosten te stuiten. De strijd om
invloedssferen was begonnen. In 1946 kwam de Koude Oorlog in een stroomversnelling, onder
andere door het IJzeren Gordijn en de containmentpolitiek van Kennan om de macht van de
Sovjetunie zoveel mogelijk in te perken. De Truman-doctrine was erop gericht de macht van
communisten in te dammen. Hierna wordt het welbekende Marshallplan alsook de verdeling
van Duitsland in de BRD en DDR, Berlijn in vier zones en de blokkade van Berlijn besproken.
Ondertussen nam de heksenjacht op communisten een enorme toevlucht onder het
McCarthyisme (zie ook p.330 voor de specifieke kadertekst). Hierna wordt de Koreaoorlog van
1950 besproken die officieel is geëindigd in een wapenstilstand. Volgens Verhagen zijn angst,
ideologie en geloofwaardigheid drie pijlers in hoe Amerika met de Koude Oorlog omging.
Geloofwaardigheid is hier een nieuw aspect, aangezien vaak angst en afschrikking worden
genoemd. Na een blik op de jaren 50-60 komt segregatie weer aan bod, met Rosa Parks als
eerste voorbeeld die niet voor een blanke man wilde opstaan in de bus. Martin Luther King zou
later zijn beroemde speech ‘I have a dream’ houden, waarna hij van het leven werd beroofd.
37
Segregatie ondermijnde terechte de Amerikaanse aanspraak op moreel leiderschap. Het
hoofdstuk eindigt met de verkiezingen van 1960 waarin Kennedy Nixon verslaat.
In het achtste hoofdstuk De Sixties en hun naweeën 1961-1980 staan de jaren zestig centraal
met de moord op Kennedy, waarvan nu door Trump zo’n 500 geheime documenten zijn
vrijgegeven. Het is afwachten of dit nieuwe informatie met zich meebrengt. Kennedy blijft in
ieder geval een van de meest iconische presidenten die Amerika gekend heeft. JFK stond aan
de rand van een heftige periode waarin het rassenconflict zou exploderen en Amerika terecht
kwam in de Cubacrisis van 1962 (p. 358). Daarnaast speelden er tal van andere problemen zoals
opstanden, moorden en reactionaire bewegingen. Kennedy mengde zich ook in de strijd wie de
beste was, de VS of de SU. In 1961 werd de Russische Spoetnik gelanceerd en in 1969 zette
Amerika de eerste mens op de maan. In 1963 werd Kennedy vermoord, waarna Harvey Lee
Oswald als verdacht werd gearresteerd en daarna ook werd vermoord. Lyndon Johnson werd
de nieuwe president die met zijn Great Society nieuwe plannen presenteerde, zoals de
bestrijding van armoede en racisme alsook de instelling van een zorgverzekering, waarvan
Medicare en Medicaid de belangrijkste resultaten zijn. Het is vreemd dat heden daar nog steeds
zo sterk over gediscussieerd wordt na Obama dat Trump maar niet kan afschaffen. Amerika
was toch het land waar alles mogelijk was en iedereen gelijk? Daarnaast zette Johnson zich in
voor zwarte burgerrechten. De Civil Rights Act uit 1964 zorgde voor een verbod op segregatie,
maar niet voor iedereen en elke organisatie. Deze wet was echter niet voldoende omdat er werd
teruggegrepen op wetten uit 1900 die arme blanken en zwarten uitsloot. Op 15 maart 1965 werd
de Voting Rights Act in gebruik genomen dat alle maatregelen om zwarten dwars te zitten
verbood. Ook deze wet zou het probleem niet in een keer oplossen. Nog lang zou het probleem
zichtbaar zijn. Hierna springt Verhagen naar de Vietnamoorlog die net als de Koreaoorlog is
beslist met een demarcatielijn waar beide delen niet overheen mochten. Ondertussen namen
ook de spanningen in het Midden-Oosten toe met een conflict tussen Israel, Jordanië en Egypte.
Hierna wordt Nixon besproken die door het Watergate-schandaal gedwongen moest aftreden
op 9 augustus 1974. Ondertussen ontstond er een nieuwe economische crisis waarbij de
industriële groei stagneerde en de olieprijzen explosief gestegen waren. Ford was de nieuwe
president wiens beleid reactief en klassiek Republikeins was: bezuinigen en belastingen
verlagen. Nixon werd gratie geschonken voor al zijn misdaden. Jimmy Carter zou Ford als
president opvolgen en was persoonlijk betrokken bij drie grote successen, namelijk het
Panamakanaalverdrag, de diplomatieke erkenning van China en het verdrag van Camp David
dat permanente vrede tussen Israel en Egypte opleverde. Er kwam ook kritiek door de sjah van
Iran toe te laten voor medische behandelingen en ook zijn reactie op de inval van de Sovjetunie
in Afghanistan in 1978.
In het negende en laatste hoofdstuk Polarisatie en stagnatie 1981-2017 gaat Verhagen verder
met president Carter in relatie tot nieuwe verkiezingen, waarin Ronald Reagan als
Republikeinse favoriet werd aangewezen en ook zou winnen. Hij was een enorme optimist en
geloofde heilig in zijn land. Zijn belangrijkste doelstellingen waren de overheid terugdringen,
defensie versterken en het begrotingstekort verkleinen. Hij faalde in zijn laatste doelstelling.
Hij was optimistisch over het verloop van de Koude Oorlog en voorspelde dat communisme en
leninisme tenonder zouden gaan. Een van de meeste zwarte momenten was het Iran-Contraschandaal waarbij Amerikanen via stromannen wapens leverden aan het officieel geboycotte
Iran. Reagan ontkende dat hij er iets van wist. Naderend aan het einde van de Koude Oorlog
zou in 1990 onder leiding van president George H.W. Bush de Golfoorlog in Irak ontketend
worden. Irak bezette de oliestaat Koeweit en Amerika reageerde. Bush werd door Bill Clinton
opgevolgd die lange tijd achtervolgd zou worden door de Lewinsky-affaire. Clinton
ontwikkelde een goede relatie met de Russische president Boris Jeltsin. Hij werd opgevolgd
38
door zoon van Bush senior, iemand die door Maarten van Rossem als slechtste president ooit
werd aangemerkt. Na 9/11 ontwikkelde hij zich naar eigen zeggen als ‘war president’ en hield
Saddam Hoessein ten onrechte verantwoordelijk voor deze aanslag. Er zouden
massavernietigingswapens zijn, maar die werden nooit gevonden. Bush werd opgevolgd door
magistrale eerste zwarte president, Barack Obama die gelijk te maken met de kredietcrisis van
2008. Hij kreeg veel verzet van de birthers, die claimden dat hij geen president kon zijn, omdat
hij niet in Amerika was geboren. Toch was hij ondanks tegenslagen succesvol, bijvoorbeeld
met Obamacare waardoor men verzekerd was tegen ziekten en andere ongemakken. Op 21
maart 2010 werd de Affordable Care Act aangenomen, zodat elke Amerikaan zich
gezondheidszorg kon veroorloven (zie ook het kader over ziektekosten op p.465). Verder moest
Obama dealen met IS, waarbij Obama geen directe aanval wilde uitvoeren maar koos voor
andere hulpvarianten. Hij zorgde daarnaast voor hernieuwd contact tussen Iran en Cuba, wat
door Trump nu weer wordt tegengewerkt. Verder werd het homohuwelijk gelegaliseerd en
plaatste hij vrouwen in de top. Hij won de Nobelprijs voor de Vrede en blijft voor vele
Amerikanen ook nu nog de échte president van Amerika. Hij is opgevolgd door zakenman
Donald Trump die als onbehouwen hork verrassend de verkiezingen won, maar zeer
waarschijnlijk wild verliezen. Ondanks zijn lastercampagne tegen Hillary Clinton en andere
groeperingen zit hij nu in het Witte Huis en heeft niets bereikt.
Verhagen sluit af met een epiloog waarin hij verder ingaat op Trump en dit relateert aan het
protectionisme dat al eeuwen een pijler is van de politiek. Daarnaast noemt hij isolationisme
als een oude Amerikaanse gewoonte. De actie van Trump zich te willen terugtrekken uit het
Klimaatakkoord van Parijs, past hier perfect in. Hoewel Trump spreekt over ‘Make America
great again’, bestuurt hij het land op een manier toen het nog niet zo ‘great’ was. Ook
maatregelen tegen immigranten zijn geworteld en zien we terug bij Trump die steeds probeert
om mensen uit islamitische landen te weren, wat steeds wordt afgewezen. Ook Obama moest
het ontgelden, omdat Trump hem geen echte Amerikaan vond. Na een tocht door het wel en
wee van de ontwikkeling van de Amerikaanse politieke infrastructuur en de sociale gevolgen
ervan in de maatschappij, stelt hij de vraag stelt of Amerika de verdeeldheid overwint, waarvan
Trump een symptoom is en geen oorzaak. Dat is maar de vraag. Waarschijnlijk is het beiden.
Trump heeft van wereldpolitiek en diplomatie geen kaas gegeten was waarschijnlijk liever geen
president geweest.
Het boek eindigt met een presidentenlijst waarbij foto’s, regeringsjaren en namen zijn
aangegeven, wat zeer handig is voor de lezer. Hij vervolgt met een boekenessay over de door
hem gebruikte literatuur. Het is opvallend dat Nederlandse literatuur van Maarten van Rossem
of Jan van Oudheusden ontbreekt, wat niet wegneemt dat deze literatuur wel gelezen kan zijn,
maar niet voor Verhagen van nut is geweest. Tenslotte is er een namenregister opgenomen en
geen algemeen register, wat het zoeken zou hebben verbeterd. Daarnaast is er geen
notenapparaat aanwezig.
Concluderend heeft Verhagen een mooie vormgegeven nieuw Nederlands boek geschreven
over de geschiedenis van de Verenigde Staten in duidelijk Nederlands, geflankeerd door diverse
kaderteksten die bepaalde onderwerpen nader toelichten. Niet alleen is de historiografie
verrijkt, ook het geschiedenisonderwijs kan hiervan profiteren, door de inhoud van dit boek te
verwerken in lesmateriaal of lesmethodes zodat de focus op tot nu toe onbekende aspecten kan
worden gelegd. Het boek biedt uitstekende handvaten de geschiedenis van Amerika of bepaalde
aspecten daarvan te bestuderen voor breder onderzoek.
Ik raad dan ook elke historicus, docent of geïnteresseerde in Amerika aan dit boek aan te
schaffen, dat nog lang als standaardwerk zal gelden.
39
Recensie Catherine Nixey, Eeuwen van duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke
cultuur (Hollands Diep 2017). ISBN 9789048831333, 398 pp. €29,99.
Mark Beumer
Dit boek kan gelezen als een scherp pamflet tegen
de christenen en hun agressie tegen
andersdenkenden. Hoewel het traditionele beeld
er een is waarin Romeinen hoogst agressieve
woestelingen zijn die de christenen maar wat
graag kruisigen, voor de leeuwen gooien of in
brand steken, omdat zij niet willen deelnemen aan
de keizercultus of de Romeinse religie, biedt
Nixey een genuanceerder beeld.
Nixey houdt de vroege christenen en de huidige
christelijke gemeenschap een flinke spiegel voor
en vertelt hoe het christendom nu eigen te werk
ging en waarom de Romeinen uiteindelijk
overgingen tot de vervolging van honderden – niet
duizenden – christenen.
Nixey geeft aan dat er pas vanaf 250 n. Chr. gestart
werd met ‘christenvervolgingen’, die helemaal
niet expliciet tegen hen gericht waren. Keizer
Decius bepaalde in dat jaar dat iedereen moest
offeren aan de staat, dus ook Joden bijvoorbeeld.
Het was een effectief middel om te kijken wie
christen was. Natuurlijk hebben de christenen geweigerd, maar ook hier mogen de Romeinen
niet zomaar als woeste agressors afgeschilderd worden. Het blijkt namelijk dat de Romeinen
deze christenen totaal niet begrepen en vroegen ze af waarom zij niet een beetje wierook konden
branden bij het standbeeld van de keizer of de Romeinse goden. Sterker nog, veel Romeinen
handelden uit sociaaleconomisch belang en waren bezorgd om de christenen. Uit de bronnen
komen argumenten naar voren als zorgen over hun leven, hun huwelijk, hun naderende dood,
allemaal vanuit de vraag waarom de christenen zo koppig waren.
Nixey toont daarnaast de onbetrouwbaarheid van vita over martelaren en heiligen aan, maar
benoemt ook niet-christelijke teksten als die van Celsus die de christenen maar hypocriet vond
en arrogant. Ook het gebruik van spolia van christenen is een opvallend punt, omdat je zou
verwachten dat zij met geen vinger het voorchristelijke verleden wensten aan te raken.
De christelijke koppigheid zou er uiteindelijk voor zorgen dat het polytheïsme grotendeels werd
weggevaagd door de vernietiging van tempels, standbeelden en theaters. Echter leeft dit
polytheïsme door in het christendom in de vorm van heiligen die de functies van goden hebben
overgenomen en de Heilige Drie-eenheid. Dit boek is daarom een mooi voorbeeld van het
wakker schudden van allen die tot nu toe de Romeinen als aanbidders van Satan zag. De
werkelijkheid ligt echt heel anders.
Ik raad dan ook iedereen aan dit goed vertaalde boek te kopen én te lezen, zodat achterhaalde
kennis genuanceerd kan worden.
40
Recensie J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Prometheus
Amsterdam, 4e druk 2016). ISBN 9789035141193, 512 pp. €49,95.
Mark Beumer
Dit door mijzelf en anderen veel gebruikte
handboek voor de Nederlandse geschiedenis is
een grondig herziene editie waarin de periode
tussen Prehistorie en heden gedetailleerd aan
bod komt, met uitzondering van de vroegste
geschiedenis.
In acht delen en 32 hoofdstukken maakt de
lezer kennis van ons verleden. In deel I wordt
over een lange aanvangsperiode geschreven
waarbij gesproken wordt vanaf 57 v. Chr.
maar
er
ook
aandacht
is
voor
landschapsgeschiedenis.
De
Romeinse
bezetting is echter meer evident, waarna snel
wordt overgegaan naar de Middeleeuwen tot
aan de 10e eeuw ofwel de Hoge
Middeleeuwen. Deze IJzeren eeuw staat
bekend als een eeuw van verval waarna er een
grote bloei plaatsvindt door een enorme groei
aan steden en bevolking. Deel II kijkt naar de
periode tussen de 11e en 13 eeuw waarbij
vooral het politieke aspect voorop staat inzake
Vlaanderen en Lotharingen. Een klein deel is
gereserveerd voor kerk, religie en cultuur. Deel III gaat verder met de vorming van een politieke
unie tussen 14e en de 16e eeuw, een periode die vaak wordt vergeten wanneer men ons land
bestudeert alsook de Europese geschiedenis. Het Bourgondische en Habsburgse Huis wordt
terecht gedetailleerd beschreven, wat ook terugkomt in het geschiedenisexamen. Het waren
tenslotte Maximiliaan I van Oostenrijk en Maria van Bourgondië die door hun huwelijk hun
grondgebied aan elkaar verbonden.
Deel IV handelt over de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar neemt een bredere
historische scope tussen 1579 en 1780 waarin traditionele thema’s als het Twaalfjarig Bestand
en Willem III aan bod komen, waarmee onze geschiedenis in internationaal perspectief wordt
geplaatst. Hierop volgend wordt in deel V de Spaanse en Oostenrijke Nederlanden beschreven
tussen 1579 en 1780 waarin de Franse dreiging langzaam naar boven drijft. In deel VI kijken
wij naar onze eigen revolutie tussen 1780 en 1830, de tijd van patriotten en prinsgezinden en
de uiteindelijke afscheiding van België. België is dan ook het hoofdthema van deel VII de
Eerste Wereldoorlog gepaard gaat met kolonisatie en dekolonisering tot aan 2013. In deel VIII
wordt de Nederlandse geschiedenis vanaf 1830 onder de loep genomen, met de 21e eeuw als
einde. De uitgebreide bibliografie en woordenlijst complementeren het geheel.
De sterkte van dit boek is niet alleen de grote rijkdom aan details, maar ook de bereidheid van
de auteurs om dit boek om de zoveel jaar inhoudelijk te vernieuwen aan de nieuwste stand van
wetenschappelijk onderzoek. Veel auteurs kunnen hier een voorbeeld aan nemen. Ik raad dan
ook iedereen aan dit boek aan te schaffen.
41
Recensie Rolf Falter, De geboorte van Europa. Een geschiedenis zonder einde (Polis 2017).
ISBN 9789463102704, 595 pp. €24,99.
Mark Beumer
In dit boek van 21 hoofdstukken tracht de
auteur antwoord te geven op de vraag wat er
op het spel staat als de Europese Unie uit
elkaar zou vallen. Hiervoor grijpt hij terug
naar het begin, namelijk de periode vlak voor
het einde van de Tweede Wereldoorlog, waar
voor hem de geschiedenis van Europa begint.
De gebeurtenissen tussen 1944 en 1957
komen aan bod, waarin de auteur de details
niet schuwt.
Helaas is dit boek alles behalve logisch
opgebouwd, wat de leesbaarheid ontzettend
bemoeilijkt. Zo lopende periodiseringen niet
synchroon, waardoor het tweede hoofdstuk
bijvoorbeeld bij 1945 begint en het derde bij
1943. Chronologie is ontzettend belangrijk
voor een begrip van de tekst. Daarnaast biedt
de auteur een historiografisch overzicht dat
nu achteraan staat, maar aan het begin
behandeld moest worden. Daarna wordt
meestal aangegeven wat de auteur toevoegt
aan het bestaande debat. Ook de foto’s
achterin hadden beter door het boek verdeeld
kunnen worden. De tijdlijn is wel handig.
Opvallend is de conclusie dat de fouding fathers van Europa niet vanuit democratische
overtuiging hebben gehandeld, maar meer vanuit intergouvernementeel belang. De natiestaat
bleek veruit het belangrijkste. Volgens Falter hebben we hier nog steeds last van. Ik mis
daarnaast de bespreking van het concept Europa. Het belang van aparte natiestaten sluit in ieder
geval aan bij de gedachte dat Europa als uniform concept onhoudbaar is geworden. Elk land
binnen de E.U. heeft haar eigen geschiedenis. Nu Brexit zich heeft voorgedaan is de angst groot
dat andere landen volgen. Kijk naar Catalonië bijvoorbeeld, die het liefst de onafhankelijkheid
wil uitroepen, maar nu toch weer afwacht. De E.U. heeft gekozen om Spanje te steunen.
De titel verwijst bovendien naar de ontvoering van Europa door de Griekse god Zeus, die op
gegeven moment met beide voeten op de grond werd gezet. Daarnaast kent Europa een veel
langere geschiedenis dan de 20e eeuw. Falter had de geschiedenis van de E.U. bijvoorbeeld
kunnen vergelijken met middeleeuws Europa. Ook toen werd men omgeven door machtige
staten. Nu geldt dat voor Duitsland en Frankrijk, waarbij Duitsland een machtspositie heeft
ingenomen die onwenselijk is. In een unie moet elk land gelijke rechten hebben, maar zolang
wij vanuit een economisch perspectief naar de E.U. kijken zal er nooit echte gelijkheid zijn in
de Europese Unie.
42
Recensie Youp van ’t Hek, IJdel onkruid (Thomas Rap Amsterdam 2017). ISBN
9789400407541, 199 pp. €9,99.
Mark Beumer
Deze recensent heeft alle boeken van Youp van ’t
Hek. Youp laat altijd weer opnieuw op magistrale
wijze zien hoe de Nederlandse maatschappij
wérkelijk in elkaar zit en dat wij ons vooral niks wijs
moeten maken. Ook deze editie mag er wezen.
Enkele signaalwoorden: geitenbeffers, treiterturken,
aambeienijs en stakkertelevisie.
Youp weet altijd de kern van de zaak te raken,
doorziet alle acties en koppelt schijnbaar niet
gerelateerde zaken aan elkaar.
De column die echter het meeste raakt is die
natuurlijk over Tijn die op 6-jarige leeftijd deze
wereld veel te vroeg moest verlaten. Terecht vraagt
Youp zich altijd af wie dat bedenkt. Welke god doet
en waarom? Tijn wilde graag honderd euro
verdienen met het lakken van nagels bij Serious
Request. Hij leed aan hersenstamkanker. Youp
hoorde hierover in de auto. De arts van Tijn besprak
deze slopende en oneerlijke ziekte.
Youp bedacht zich geen moment en belde al zijn
rijke vrienden om te vragen of zij flink wat geld wilde storten voor een speciale robot. Eén
miljoen euro moest opgehaald worden. Samen met Wendy van Dijk gaf Youp hieraan gestalte.
Op het moment dat het beoogde bedrag binnengehaald was, kregen wij het bericht dat Tijn was
overleden. Heel Nederland huilde. Helaas kregen wij een nieuwe schok doordat Ajaxheld Nouri
een hartstilstand kreeg tijdens een wedstrijd en sindsdien in coma ligt. De nagellakactie van
Tijn is in ieder geval een mooie herinnering. Ook ik heb nagellak gekocht ter ere van Tijn. Ik
wil daarom de betreffende column hier nogmaals vermelden die op 7 juli 2017 is verschenen in
NRC.
Lieve Tijn
Hier een brief van je vriend Youp. Een moeizaam epistel, want het huilen staat me
nader dan het schrijven. Maar ik wil deze brief aan je kwijt. Sterker nog: ik moet hem
schrijven. Omdat ik je wil bedanken voor alles wat jij als zesjarig mannetje deze oude
cabaretier hebt geleerd.
Het begon in december toen je samen met je vader aan de brievenbus van Het Glazen
Huis klepperde. Je bood aan om nagels te gaan lakken. In ruil voor geld. Geld voor het
Rode Kruis. Voor kinderen met longontsteking. Terwijl je zelf ziek was. Doodziek. Geen
longontsteking. Sinds mei wist je dat je kansloos was. Maar daar had je letterlijk lak
aan.
43
Een paar dagen later hoorde ik jouw dokter op de radio en hij legde kalm uit wat
hersenstamkanker precies inhoudt. Ik huiverde en een paar weken later zat ik bij hem
in de VU. Omdat ik iets wilde doen. Iets moest doen. Kwam door jou kleine held. Ik
wilde ook nagels lakken. Maar dan op mijn manier.
Dankbaar dat je me iets heel
belangrijks geleerd hebt, namelijk dat
je stinkend rijk wordt als je iets voor
niets doet.
Al gauw had ik een groep vrienden en kennissen bij elkaar voor een actie. Nog nooit
heb ik een club aardige mensen zo idioot hard zien werken. Aan filmpjes, muziekjes,
radiospotjes, televisiecommercials, nagellakpotjes en alles wat bij zo’n actie komt
kijken. We wilden een miljoen voor een speciale robot die als enige de ingewikkelde
medicijnen aan dit soort patiëntjes veilig kan toedienen. Het eerste geld voor het
financieren van de potjes hadden we snel bij elkaar. Gewoon al mijn radeloos rijke
vrienden benaderd. En dat zijn er best veel. Niemand weigerde. Oké eentje. Die schreef
een chagrijnige brief. Maar verder geen wanklank. Kwam door het toverwoord Tijn. Je
was de held van iedereen. Zonder dat je het zelf wist heb je zoveel mensen geïnspireerd.
Zelfs keiharde zakenmensen werden als was bij het horen van je naam en verdubbelden
de toegezegde donatie.
Toen kon de echte actie beginnen. De titel was lakdoortijn.nl! Tientje voor Tijn. In ruil
kreeg iedereen een potje nagellak in een van jouw vier lievelingskleuren. Ik twitterde
mij een tennisarm, vertoonde me net als ambassadrice Wendy van Dijk een paar keer
op de televisie en we zagen met zijn allen hoe het miljoen gestaag dichterbij kwam.
Allemaal door jou lieve Tijn. Door jou en niemand anders. Jouw instelling. Jouw les
aan ons hoe we in het leven horen te staan.
Ook Radio 3FM deed nog een keer fanatiek mee en donderdagmiddag rond twaalven
haalden we het beoogde streefbedrag. Een miljoen dus.
Champagne? Nee. Ik zat op een Frans strandje en zag in de branding van de oceaan
allemaal kinderen spelen. Kinderen van zes, zeven jaar oud. Allemaal Tijntjes. Likkend
aan een waterijsje, druk met een schep in de weer, fanatiek achter een bal aan. Zo
speelde jij een jaar geleden ook nog lieve Tijn.
Ik dacht aan een paar weken eerder. De laatste keer dat we elkaar zagen en jij mij alle
roofvogels leerde. En dat ik prikloze Fanta voor je mocht halen. En dat alle mensen bij
alle speeches moesten janken. Om jou lieve Tijn. En om je ouders en je broertje. Om
alles.
Toen ik vrijdagochtend vroeg hoorde dat je was overleden dacht ik maar één ding: de
schat heeft het zelf geregisseerd. Zijn miljoen voor zijn vriendjes en vriendinnetjes is
binnen. Dus vond je dat je wel kon gaan.
44
Ik vroeg me even later af of de hemelpoort een brievenbus heeft en of jij, mijn kleine
held, daar hebt staan klepperen en hebt aangeboden om alle nagels te lakken. Ook die
van god zelf.
En misschien heb je de klauwtjes van god al gekleurd. Wat waren zijn of haar
voorkeuren? Rood? Blauw? Of kon het God gewoon niks schelen?
Heb je terwijl je god lakte nog kunnen vragen waarom jij hier zo vroeg weg moest van
de aarde? Je hebt toch niks misdaan? Integendeel zou ik willen zeggen. En heb je aan
god kunnen vragen hoe hij of zij eigenlijk heet? Jaweh? God? Allah? Of gewoon Kees?
Lieve Tijn, ik ga je missen en ik ben je dankbaar. Dankbaar dat je me iets heel
belangrijks geleerd hebt, namelijk dat je stinkend rijk wordt als je iets voor niets doet.
Lieve wonderheld van ons allemaal, we gaan je nooit, maar dan ook nooit vergeten.
Youp geeft op deze wijze een nieuwe vorm aan geschiedschrijving. Ik ben als historicus dan
ook erg benieuwd hoe een boek over Nederlandse geschiedenis in Youp-taal eruit zou zien. Ik
weet zeker dat ook dat een bestseller wordt. En inderdaad zullen veel mensen erg blij dat Youp
er nog is en dat zijn hartproblemen zijn verholpen.
Youp is een magistrale auteur die met kritische humor Nederland telkens wakker schudt en ons
bewust maakt van talloze kwesties die in onze samenleving spelen, zoals corruptie, aanstellerij,
fraude, traumatische gebeurtenissen en soms ook mooie dingen.
45
Recensie Peter van Trigt, 1000 jaar Sinterklaas …en nu het ware verhaal van St. Nicolaas en
zijn knecht (LM PUBLISHERS 2016). ISBN 9789460224324, 224 pp. €24,50.
Mark Beumer
1000 jaar Sinterklaas is een boek waar je
ontzettend blij van wordt. Dat komt enerzijds
door
de
schitterende
centsprenten,
reliëfkaarten, ansichtkaarten en gravures die
de lezer meenemen naar een nostalgisch
verleden waarin de gemoedelijkheid van
Sinterklaas en zijn helper overheerst.
In twaalf hoofdstukken wordt de gehele
geschiedenis, ontwikkeling en evolutie van
St. Nicolaas tot Sinterklaas en van duivel tot
Zwarte Piet duidelijk verklaard aan de hand
van diverse bronnen als gedichten,
antropologische teksten en literatuur.
Dit boek is dan ook een welkome aanvulling
naar aanleiding van de terecht ontspoorde
discussie of Zwarte Piet nu wel of niet
racistisch is. De auteur gaat hier gelukkig dan
ook diep op in en toont aan dat er van
slavernij en racisme nooit sprake is geweest.
De auteur hanteert hierbij een vergelijkend perspectief waarin hij naar de Zwarte Piet-figuur in
omringende landen kijkt met oog voor afgeleide en oorspronkelijke figuren als Ruprecht en
Krampus. Ook Arnold-Jan Scheer heeft hier onlangs twee zeer duidelijke boeken over
geschreven die hier helaas niet zijn gebruikt, maar slechts vermeld op de laatste pagina.14
Daarnaast heeft de auteur in tegenstelling tot de discussies in de maatschappij, ook veel
aandacht voor de ontwikkeling en evolutie van St. Nicolaas en Sinterklaas die veel
overeenkomsten heeft met goden als Wodan, Hermes en Poseidon. Daarnaast wordt goed
duidelijk dat ondanks de Opstand en de Reformatie het Sinterklaasfeest gewoon behouden
bleef, ondanks verzet van de protestanten. Schilderijen van Jan Steen tonen dit feest in al haar
luister.
Onlangs was er zelfs nog bericht dat de echte tombe van Sint Nicolaas gevonden was in Demre,
hoewel andere wetenschappers het op Bari houden.15 Hoe het ook zij, het feest van Sinterklaas
mét Zwarte Piet kan nog steeds op een overweldigende meerderheid steunen die hier niets aan
wil veranderen. Ik hoop dat dit boek samen met de andere genoemde literatuur voor een
duidelijker inzicht zorgt omtrent dit schitterende feest dat door velen gevierd wordt. Het gaat
immers in de kern om een kinderfeest waarin de Sinterklaas en Zwarte Piet naast het geven van
cadeaus en plezier ook een duidelijke didactische functie hebben om zich goed te gedragen. De
auteur heeft een schitterend vormgegeven boek geschreven dat men het beste kan lezen met een
dampende hete mok koffie met daarbij een goed gevuld stuk speculaas bij de open haard vlak
voor de komst van Sinterklaas.
14
Arnold-Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk (Papieren Tijger 2014); Arnold-Jan
Scheer, Wild geraas. mijn wonderlijke reizen met Sinterklaas en kerstman (Uitgeverij Aspekt B.V. 2009).
15
Robin de Wever, ‘Onderzoekers stuiten op 'het mogelijke graf van Sint Nicolaas', in: Trouw (5 oktober 2017).
46
Recensie M. Verhoeven, L. Bosman, H. Van Asperen (eds.), Monuments & Memory: Christian
Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in honour of Sible de Blaauw (Brepols
2017). ISBN: 978-2-503-56973-4, 405 pp. €100,00.
Mark Beumer
Dit liber amicorum is gewijd aan prof. dr. Sible de
Blaauw, die vele jaren als hoogleraar
Kunstgeschiedenis aan de Radboud Universiteit
was verbonden. In 2016 ging hij met emeritaat. Dit
boek bestaat uit drie delen (Monuments, Places,
Decoration and Liturgical Furnishing) en 31
artikelen die allemaal door verschillende auteurs
geschreven zijn en in relatie staan met het
christendom en de christelijke kunst.
Nathalie de Haan en Olivier Hekster bespreken in
hun bijdrage de Slag bij de Milvische Brug van
keizer Constantijn, maar betogen dat deze slag niet
bij de brug heeft plaatsgevonden, maar 20 km daar
vandaag te Malborghetto. Hierbij rijst gelijk de
vraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt,
aangezien de geschiedenisboeken herschreven
moeten worden. Hierna gaan Raphael Hunsucker
en Evelien Roels in op de herkomst en datering
van een Latijnse inscriptie en dateren deze op
tussen 619 en 620 n. Chr. Lex Bosman gaat in op de architectonische taal van S. Giovanni in
Laterano, gevolgd door Peter Cornelius Claussen die over paus Nikolaus IV spreekt in relatie
tot de voorgenoemde kathedraal. Nine Miedema en Daniëlle Slootjes bespreken S. Prassede in
Rome dat als ‘Huis van de Heiligen’ gefunctioneerd zou hebben en bespreken hierin ook de
structuur van de heiligencultus. Hanneke van Asperen gaat verder in op de heiligencultus aan
de hand van pelgrimages in de S. Maria Rontonda. Bianca Kühnel bespreekt de anchoring van
Jeruzalem in het Aken van Karel de Grote en zoekt naar overeenkomsten en receptie, gevolgd
door Mariëtte Verhoeven die ingaat op Maria als heilige in Vézelay. Isabel Kimmelfield kijkt
naar het Grote Paleis van keizer Constantijn en Dafne Oosten bespreekt het mausoleum van de
Heilige Helena.
Deel 2 wordt gestart door Jan Willem Drijvers die Helena Augusta in Rome onderzoekt,
gevolgd door Roald Dijkstra die over de Romeinse dichtkunst van Juvencus en Proba spreekt.
Ralph Behrwald kijkt naar senatoren als stichters van kerken en Beat Brenk kijkt naar de graven
van martelaren wiens relieken dan wel binnen of buiten de stad begraven zijn en waarom. Paolo
Liverani kijkt naar de persona van de bisschop en beschrijft waarom deze steeds interessanter
is voor historici. Daniela Mondini kijkt naar christelijke gebouwen in middeleeuws Rome,
waarna Peter Rietbergen ingaat op de sacralisering van het koningschap en gebouwen in
middeleeuws Europa. Ingo Herklotz gaat hierna verder met Beierse Jezuieten in 1575.
Deel 3 wordt geopend door een verhandeling van Herbert L. Kessler over 12e eeuwse fresco’s,
gevolgd door Bram Kempers die naar geschilderde altaarstukken in Rome, Siena, San Sepolcro
en Perugia kijkt. Bram de Klerck bespreekt de Heilige Hiëronymus van Stridon, waarna Jos
47
Koldeweij de verbeelding van Jeruzalem bij Jeroen Bosch analyseert. Willy Piron bespreekt het
koorgestoelte in Emmerich, waarop Christel Theunissen verder ingaat op het koorgestoelte en
Karel de Grote. Justin E. A. Kroesen kijkt naar de continuïteit van kerkinterieurs tijdens de
Reformatie en betoogt dat dit is vergeten in de historiografie. Nicola M. Camerlenghi bespreekt
een liturgische revolutie van de S. Paolo Fuori le Mura (1560–1610), gevolgd door Dale Kinney
die naar de wisselwerking en monument en herinnering kijkt in relatie tot de S. Maria in
Trastevere. Arnold Witte onderzoekt een vergeten heilige en diens fresco’s, waarna Jean-Pierre
van Rijen de Servatiuskelk onderzoekt. Lieske Tibbe onderzoekt een glasmozaïek uit 1933,
waarna dit deel wordt afgesloten met Wouter Weijers die Gerhard Richter’s ‘Cologne Cathedral
Window’ onderzoekt.
Concluderend is dit een zeer schitterend en inhoudelijk boek dat rijkt van de Romeinse tijd tot
aan de 20e eeuw, met een accent over de christelijke kunstgeschiedenis en architectuur. Het is
echter wel een gemiste kans om dit boek niet in het Nederlands te schrijven, zodat het publiek
ook kennis kan nemen van dit rijke onderzoek.
48
Recensie Lewis Spence & Gerard Grasman, Egypte’s mythen en legenden. Op basis van de
huidige stand van de egyptologie volledig nieuw vertaald en geactualiseerd (Brave New Books
2017). ISBN 9789402158977, 269 pp. €22,99.
Mark Beumer
Ten eerste wil ik de auteur, de heer Grasman, heel
hartelijk danken dat hij mij dit boek persoonlijk is
komen brengen, waarna wij een goed gesprek hadden.
Dat neemt niet weg dat ook dit boek aan een nadere
inspectie onderworpen zal worden. Grasman heeft
meer dan 500 boeken uit het Engels en Duits vertaald
over diverse thema’s binnen geschiedenis, religie en
geneeskunde. Deze vertaling is echter geen gewone
vertaling. Zo staan de reeds overleden Lewis Spence en
Gerard Grasman beiden als auteur vermeld. Normaal
gesproken staan de vertaler alleen in de binnenkant
vermeld, zoals bij Jonathan Israel. Daarnaast heeft de
auteur een hoofdstuk toegevoegd over Atlantis,
waardoor er geen sprake meer is van een unieke
vertaling. In totaal zijn er nu negen hoofstukken te
lezen inclusief een nawoord, voetnoten en een
literatuurlijst, maar zonder de nieuwste literatuur.
Hiernaar wordt wel af en toe in de tekst verwezen.
In het voorwoord gaat de auteur in op het religieuze
systeem van Egypte en bespreekt daarbij goden, animisme, begrafenisrituelen en piramides in
relatie tot mummificatie. Het eerste hoofdstuk over Atlantis wijkt dus af omdat Plato hier
eenmalig over spreekt. In het tweede hoofdstuk komt de sociale structuur aan de orde zoals
steden, paleizen en villa’s. In hoofdstuk 3 komen naast de priesters de Egyptische en Griekse
Mysteriën aan bod, waarbij Spence de vraagt welke nu eerder waren. Dit probleem speelt nog
steeds met bijvoorbeeld tempelslaap. Het vierde hoofdstuk bespreekt de Osiriscultus met
aandacht voor zijn moord door Seth en de wraak van Horus. Hierna komen de Grote Goden aan
bod en is eigenlijk een religieuze uiteenzetting van de belangrijkste goden. Hoofdstuk besteedt
aandacht aan literatuur, gevolgd door hoofdstuk 7 dat over magie handelt zoals de bezwering
van goden, amuletten en helende magie. In het achtste hoofdstuk worden vreemde goden
besproken en wordt de acculturatie tussen de Griekse en Egyptische wereld behandeld. Serapis
of Sarapis was een belangrijke genezende god die zijn weg ook in het Romeinse Rijk heeft
gevonden naast Isis Medica. Het boek wordt afgesloten met een kunstbeschouwing.
Tenslotte zijn er een paar spellingsfouten te lezen. Op pagina 12 lezen wij “onder
anderen” wat andere moet zijn. Daarnaast is hier te lezen “verbreiden” in plaats van verspreiden.
Op pagina 17, regel 7 lezen wij aan het einde van de zin “we eld” in plaats van wereld. Dat is
erg jammer voor iemand die zoveel werkt heeft verricht.
Afsluitend heeft Grasman wederom een grote klus geklaard. Mijn advies zou wel zijn
om zichzelf niet meer als auteur te vermelden. Hij kan namelijk geen toestemming meer vragen
aan de auteur. Daarnaast zou ik het hoofdstuk over Atlantis eruit halen zodat de vertaling weer
een echte vertaling is en zou ik dit thema als apart boek uitgeven. Dat lijkt mij veel beter.
Tenslotte is het raadzaam het notenapparaat en de literatuurlijst door een historicus te laten
controleren alvorens het te publiceren.
49
Recensie Achille Mbembe, Kritiek van de zwarte rede (Uitgeverij Boom 2017). ISBN
9789089536068, 287 pp. €24,90.
Mark Beumer
In dit interessant maar zeer moeilijk leesbare boek
gaat Achille Mbembe in op ‘Neger’-discourse
binnen de Europese historiografie vanuit de
sociologie. Volgens Mbembe speelt het idee van de
‘Neger’ in de 21e eeuw weer op, zonder dat je
hiervoor zwart hoeft te zijn.
Mbembe gebruikt heel veel definities in relatie tot
de fenomenologie van het ‘Neger’ zijn, zoals het
verlies van identiteit, onteigening van het Zelf,
been breuk met verleden, familie en vrienden,
kapitalisme alsook het hebben van geen waarde,
het zijn van bezit. Daarnaast wordt het concept
‘Neger’ verbonden aan racisme, kolonialisme en
apartheid.
De auteur geeft door het hele boek een zeer
kritische beschouwing van de Eurocentrische
historiografie. Ras en racisme zijn volgens hem
achterhaalde termen en verbindt dit met psychische
stoornissen. Mbembe ziet dit alles als sociale
constructies in relatie tot in- en uitsluiting van de
zwarte mens die door de gehele geschiedenis als slaaf is ingezet. Hoewel de auteur pas vanaf
de Nieuwe Tijd redeneert, kwamen slavernij en racisme als sinds de Oudheid voor. Het
Romeinse Rijk zou zonder slaven nooit kunnen bestaan.
De auteur bespreekt de historische en etymologische context van ‘Neger’ en is bang dat dit in
de 21e eeuw weer opkomt. Terecht geeft de auteur aan dat wij allen op dezelfde planeet leven
en wij het met elkaar moeten doen. Het mondiale kapitalisme is inderdaad een grote kracht
geweest achter het immense slavernijverleden en ook vandaag is dat mondiale kapitalisme nog
lang niet aan kracht ingeboet. Ook kindslavernij, racisme en apartheid komen nog steeds voor,
al strijden de diverse democratieën om verbetering.
Toch zou het beter geweest zijn duidelijkere taal te hanteren zodat ook de niet-academicus dit
belangrijke boek goed kan begrijpen. Voor het onderwijs kan de kritiek uit dit boek worden
toegepast bij Geschiedenis, Maatschappijleer en Filosofie waarbij de leerlingen kunnen
discussiëren over concepten als ‘Neger’ en dit koppelen aan slavernij, racisme en apartheid. De
laatste jaren komt er gelukkig steeds meer aandacht voor slavernij en racisme zoals de diverse
studies aantonen alsook het grootschalige onderzoek naar Nederlands geweld in Indonesië.
Voor nu is het belangrijk dat er een meer vriendelijke versie komt van dit zeer belangrijke boek.
50
Recensie Ybeltje Berckmoes, ‘Voorlichting loopt met u mee tot het ravijn’. Mijn ontluisterende
jaren in de VVD-fractie (Uitgeverij van Praag 2017). ISBN 9789049026158, 211 pp. €19,95,
Mark Beumer
Amper na het verschijnen van het boek van Sharon
Gesthuizen over haar turbulente tijd bij de SP,
verschijnt nu het boek van Ybeltje Berckmoes over
haar ontluisterende tijd bij de VVD.16 Berckmoes
wordt aangeduid als het meest onzichtbare lid van
Tweede Kamer en inderdaad heb ik haar nog nooit
gezien.
Dat verandert wanneer zij tijdens een gesprek met
Sigrid Kaag van D66 vraagt naar de angst van veel
Nederlanders voor een nieuw Eurabia in relatie tot
illegale vluchtelingen. Dan staat haar telefoon
roodgloeiend en komen er van alle kanten
verwensingen. Het uitdragen van haar eigen
standpunt en het houden van interviews is binnen de
VVD not done. Alles moet in overleg met de
partijtop. Men krijgt vaker ‘doe maar niet’ te horen,
dan een aanmoedigend bericht. Het tekent blijkbaar
de cultuur binnen politieke partijen. Als dit bij de
VVD en SP speelt, dan ook bij andere partijen. Zo
zijn er bij de PvdA en PVV ook de nodige mensen
opgestapt omdat ze het niet eens waren met de
heersende structuur. Ybeltje blijft ook onzichtbaar door de portefeuilles die ze krijgt
toegewezen.
In haar boek maakt ze korte metten met de uiterlijke schijn die er heerst binnen de partij, zoals
tijdens het gedoogakkoord met de PVV. Binnenskamers werd er met afwijzing gereageerd toen
Wilders de stekker eruit trok, terwijl er naar buiten niets gezegd werd. Bovendien kunnen Rutte
en Wilders blijkbaar prima door een deur. Het is natuurlijk een vreemd gezicht wanneer Wilders
en Rutte voor een debat elkaar hartelijk de hand schudden en elkaar daarna flink aanvallen.
Daarnaast krijgt ze steevast te horen dat het partijbelang boven alles gaat. Belangrijke
vergaderingen moeten maar worden afgebroken. Ook Halbe Zijlstra is niet iemand die een goed
woord voor Berckmoes overheeft. ‘Hoe ben jij in godsnaam Kamerlid geworden?’ is een van
de gevleugelde uitspraken van Zijlstra. Uiteindelijk breekt Berckmoes en spuwt ze haar gal over
Zijlstra tijdens een fractievergadering. Dat zouden meer Kamerleden moeten doen. Intussen
heeft Berckmoes haar lidmaatschap van de VVD opgezegd. Het Huis der Democratie blijkt zo
democratisch nog niet. Het gaat veel meer over macht en het vasthouden daarvan. Dit is
zorgelijk, omdat deze Kamerleden wel andere bewindspersonen en Kamerleden hierop
aanvallen. Het zou daarom goed zijn dat Voorzitter der Tweede Kamer Khadija Arib een
onderzoek instelt naar de interne partijculturen, omdat de Tweede Kamer een voorbeeld moet
16
M. Beumer (Recensie) Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus 2017)
in: Kleio-Historia, nr. 6. (2017).
51
zijn van hoe het hoort, namelijk hoor en wederhoor. Het heeft anders geen zin zonder
portefeuille in de Tweede Kamer te eindigen omdat je kritiek hebt op de standpunten van je
eigen partij. Vervolgens wordt je volgens het partijkartelmodel beloond met een post als
burgemeester of commissaris der Koning om zo je mond te snoeren.
Aan leerlingen in het voortgezet onderwijs kun je dit helemaal niet uitleggen. Zij leren bij
Maatschappijleer en Geschiedenis waar politiek over gaat en hoe een land goed bestuurd moet
worden. Als Docent Geschiedenis vind ik het boek van Berckmoes en Gesthuizen goede
voorbeelden om in de klas te bespreken met leerlingen en uiteraard met studenten politicologie
en geschiedenis.
Concluderend heeft Berckmoes een zeer goed boek geschreven dat je in een keer uitleest. Ik
hoop dat deze fractie zich wel iets van de kritiek aantrekt en dat er een parlementair onderzoek
komt naar de machtscultuur binnen de diverse partijen.
52
Recensie Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016). ISBN
9789021401928, 238 pp. €18,50.
Mark Beumer
Vooraf wil ik aangeven waarom ik dit boek wilde
recenseren. Ik ben namelijk vanaf maart 2017 lid van
de Ledenraad Rabobank Rijk van Nijmegen. Een van
mijn taken is Rabobank informeren. Ik vind echter dat
dit ook voor mij zelf geldt en als historicus acht ik het
belangrijk om diverse theorieën tegenover elkaar te
zetten.
Helaas blijkt na het lezen van dit boek dat dit alles
behalve een ‘waarheidsgetrouw reconstructie’ van
Rabobank is, zoals de auteur ons in zijn voorwoord
wil doen geloven. 17 Dit heeft een aantal oorzaken.
Ten eerste de vermelding die zojuist is beschreven.
Dit moet altijd gelijk de alarmbellen doen afgaan
zodra een auteur aangeeft dat zijn analyse
betrouwbaar is. Ten tweede het inleidende woord
door Pieter Lakeman, de man die ervoor zorgde dat
de DSB Bank tenonder ging. Ten derde het compleet
ontbreken van voetnoten, waardoor de lezer de
beweringen niet kan controleren zoals de
kaderteksten, op de gerechtelijke vonnissen na.
Bovendien maakt de auteur gebruik van ‘anonieme en interne bronnen’. Het is de echter de
vraag wie deze mensen zijn en waarom zij hebben meegewerkt aan dit boek. Ten vierde het
taalgebruik. De auteur doet nergens zijn best een objectieve beschrijving te geven, maar stuurt
aan op wantrouwen wat in feite neerkomt op smaad en laster.
Na het lezen van het boek lijkt het er sterk op dat vooral de auteur zich stoort aan de
handelswijzen van Rabobank die in zijn ogen onrechtmatig en onethisch zijn, maar niet illegaal
of strafwaardig, op de Libor-affaire en de diverse gerechtelijke uitspraken na. Rabobank heeft
hiervoor ook zijn excuses aangeboden, zoals in bijlage D te lezen is. Als lid van de Ledenraad
kan ik dit bevestigen. Verder bestaat sterk de indruk dat de auteur Rabobank wil beschadigen
door een verkeerd beeld te schetsen van bijvoorbeeld een angstcultuur. Medewerkers zouden
geïntimideerd worden en klanten zouden sterk beïnvloed worden om bijvoorbeeld
ledencertificaten te verkopen, wat ook niet blijkt uit bijlage C. De auteur corrigeert zichzelf dan
ook regelmatig. Zelfs ten aanzien van de Libor-affaire bleek dat niet het gehele bestuur hiervan
op de hoogte was en zelfs de Minister van Financiën oordeelde dat zij geen criminelen waren,
maar dat er wel onvoldoende toezicht was.
Dit boek bestaat uit negen hoofdstukken met een inleiding en nawoord. In het eerste hoofdstuk
beschrijft de auteur de geschiedenis van Rabobank. In het tweede hoofdstuk
Aandeelhoudersdenken bespreekt zijn probleem met de enorme groei van Rabobank aan de
17
Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016) 11.
53
hand van diverse financiële concepten zoals disintermediatie, securitisatie, fractional reserve
banking, investment banking en ratings. Hierna wordt op de kredietcrisis ingegaan die zich
vanaf 2008 over Europa heeft verspreid en als grootste economische crisis sinds 1929 wordt
gezien. In hoofdstuk 3 staat verkoop van Robeco centraal, waarbij de auteur moeite heeft met
Project Magnolia, waarbij 53 topmanagers van Robeco een aanblijfpremie van in totaal 33
miljoen zouden ontvangen. Volgens de auteur is dit niet kies, maar de waarheid is dat het
Ministerie van Financiën dit heeft goedgekeurd.18 Morele afwijzingen doen er niet toe, het gaat
er uiteindelijk om of het juridisch juist is. In een paar gevallen is Rabobank hier terecht op
gewezen.
In hoofdstuk 4 Beursavonturen wordt vooral het handelen van Bruggink onder de loep
genomen. Het vijfde hoofdstuk handelt over renteswaps, waarbij een persoon of juridische
entiteit via zijn bank een losstaande contractuele verplichting aangaat jegens een financiële
tegenpartij. Diens verplichting bestaat uit het gedurende de overeengekomen periode betalen
van een vast rentepercentage over één of meerdere hoofdsommen.19 Hierbij is van belang dat
de geldmarktrente stabiel blijft, omdat anders dit anders negatieve gevolgen voor de contractant
kan hebben. De bank heeft dan geen enkel motief van dit winstgevende contract af te willen.
Hoewel hier de bank in een negatief daglicht wordt gezet, kan de contractant zichzelf ook
voorlichten. Hoofdstuk 6 gaat over bijzonder beheer waar gedwongen faillissementen
besproken worden. In hoofdstuk7 komt de Libor-fraude aan bod, wat door Rabobank is erkend,
voor zover diverse personeelsleden aangaat. Rabobank is dan ook hard bezig hun imago te
herstellen. Terecht is Rabobank hiervoor gestraft. Hoewel de auteur op pagina 144 spreekt over
Piet Moerland als zondebok, lijkt de auteur Rabobank zelf als zondebok te gebruiken voor de
negatieve beeldvorming die over banken bestaat.
Hoofdstuk 8 kent Donkere wolken als titel waarbij zogenaamd ‘de eigen bestuurders’ de bank
in 2002 ten dode opschreven. Daarnaast noemt de auteur 2013 een Rampjaar voor de bank, wat
niet alleen historisch incorrect en van slechte smaak getuigt. 1672 wordt namelijk als Rampjaar
gezien waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door Frankrijk en haar partners
wordt belaagd, wat tot een groot aantal doden en grootschalige vernietiging leidt. Hoofdstuk 9
is een soort van conclusie op de vraag waar het nu allemaal misging. De auteur komt tot drie
kernbegrippen, namelijk hebzucht, hoogmoed en gebrek op controle op naleving van wet- en
regelgeving. De auteur vindt bepaalde beslissingen maar vreemd en raar, wat totaal niet relevant
is. Verder ziet hij verschillende bedreigingen, zoals een verplicht hoge buffer, verstoppen kan
niet meer, renteswaps, leegloop en een grote druk op medewerkers. Nu weet ik inderdaad dat
medewerkers grote druk ervaren maar ook veel plezier en trots. In het nawoord stelt de auteur
dat hij in gesprek zou gaan met Rabobank, maar dat dit verzoek is afgewezen.
Concluderend kan dit boek niet als betrouwbaar worden aangemerkt, maar een voorbedachte
rade de bank schade te berokkenen door het achterwege laten van een gedegen onderzoek mét
notenapparaat, betrouwbare getuigen en voldoende kenbare literatuur in plaats van ‘diverse
artikelen’ of ‘enkele citaten’. Ik zou Rabobank willen adviseren dit boek te lezen om te kijken
of er sprake is van smaad dan wel laster.
18
19
De Heer, Pijnbank, 72-75.
Ibidem, 98-99.
54
Recensie Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus
2017). ISBN 9789044538311, 255 pp. €19,99.
Mark Beumer
Millingen aan de Rijn is de plaats waar deze recensie
wordt geschreven en is tevens de plaats waar Sharon
Gesthuizen is opgegroeid. Daarnaast bezocht ze vaak
haar oma in Leuth en studeerde zij aan de Katholieke
Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit.
Hierna sloot zij zich aan bij de Socialistische Partij (SP)
en kwam zij in de Tweede Kamer terecht.
Nu liggen haar memoires voor u, een ontluisterend
verhaal. Direct doemt de film The Devil Wears Prada
op, waar Meryl Streep de rol vertolkt van Miranda
Priestly die als keiharde zakenvrouw het blad Runway
verdedigt tegen slechte reportages en foto’s. Anne
Hathaway speelt Andrea Sachs, die na haar
journalistieke opleiding graag als haar assistent wil
werken. Dat betekent niet dat ze ook maar iets
voorstelt. Zij wordt second assistant naast Emily die
first assistant is. In het begin moet de modeloze Andy
hard werken om erkend te worden, wat niet
gemakkelijk gaat in een lumpy blue sweather
gecombineerd met ‘her granny’s skirt’. Pas wanneer zij
Nigel overhaalt haar te hullen in disigner clothes wordt zij serieus genomen. Haar relatie loopt
in eerste instantie op de klippen, maar herstelt zich aan het einde van de film, wanneer zij besluit
dat het te gek is voor woorden wat zij zichzelf allemaal heeft aangedaan. Dit dictatoriaal NoordKoreaans regime vindt men ook terug in de SP, waar Jan Marijnissen zich met name
manifesteert als een Miranda Priestly die geen blad voor de mond neemt en zijn leden
genadeloos terecht wijst als iets hem niet zint. Gesthuizen, die net als Sachs zwaar
geïntimideerd is in het begin, weet zich geen raad en zoekt enige verlichting bij haar vriend.
Daarnaast fungeer zij lange tijd als persoonlijk assistent van Agnes Kant die ook niet erg
vriendelijk is.
Wanneer Gesthuizen op gegeven moment het niet langer aankan en een time-out nodig heeft,
adviseert haar psycholoog dat Kant haar voorlopig met rust moet laten. Dit gaat niet lang goed
en al snel rinkelt de telefoon weer, wat haar herstel niet bespoedigt. Gesthuizen hoefde zich
niets in te beelden, zo zei Kant toen Gesthuizen te laat was. Je hoort haar bijna zeggen: ‘Is there
some reason my coffee isn’t here? Has she died or something?’ Het is duidelijk dat binnen de
partij geen enkele tegenspraak wordt geduld. Alleen die het met Marijnissen eens zijn, mogen
iets zeggen. Een ziekelijk voorbeeld van tunnelvisie. Uiteindelijk durft Gesthuizen weerstand
te bieden en geeft meerdere malen aan te willen stoppen, net zoals Andrea. Met het plotselinge
vertrek van Marijnissen ziet zij licht aan de tunnel, maar het blijft moeilijk. Haar relatie gaat
stuk en richt zich volledig op haar werk, ook als zij ziek is, zoekt ze op zondag een eenzame
zolderkamer op. Uiteindelijk is zij zeer succesvol in haar lange loopbaan. Emile Roemer stoorde
zich aan het feit dat de genoemde personen in het boek niet geïnterviewd zijn, maar wanneer je
zo geïntimideerd bent, snap ik goed dat zij dat niet heeft gedaan. Het is háár herinnering.
Overigens is het zorgwekkend dat alles ontkend wordt, temeer omdat deze Kamerleden zelf dag
in dag uit andere Kamerleden en ministers moreel en politiek ter verantwoording roepen. Dat
55
kan niet wanneer je zelf zo’n schrikbewind voert binnen de partij. Marijnissen reageerde niet
op biografieën en Gesthuizen zou alleen maar schade willen aanrichten. De grootste schade
wordt door de partij zelf aangericht. Dit boek is een duidelijke waarschuwing aan partijpolitiek:
respecteer je leden en medewerkers, geef ze een stem en behandel hen niet als vuil.
Concluderend heb ik dit boek in een ruk uitgelezen. Je wilt weten wat er op de volgende
bladzijde staat, waarna je aan het einde verbijsterd het boek sluit. Ondanks dat de betrokken
personen niet geïnterviewd zijn, kan men de inhoud toch spiegelen aan de politieke
geschiedenis. In debatten in de Tweede Kamer kan men Marijnissen goed in actie zien die
inderdaad geen blad voor de mond neemt. Van Agnes Kant horen we niets meer. Misschien dat
de uitspraak van Marijnissen destijds “ff dimmen” beter voor zichzelf kan opgaan.
56
Recensie Peter N. Stearns, The Industrial Turn in World History (Routledge 2017). ISBN
9781138672864, 178 pp. €30,89.
Mark Beumer
De Industriële Revolutie is naast de Franse Revolutie een
van de vaste onderdelen van het geschiedenisonderwijs.
Eerder is in deze serie de Franse Revolutie besproken. Dit
boek wijkt echter af van zijn collega, doordat er maar
sprake is van zeven hoofdstukken zonder extra primaire
bronnen. Daarnaast voegt de auteur zich naar het debat
over de diverse turns in de wereldgeschiedenis, zoals de
cultural turn, de linguistic turn en de ritual turn. Hier
spreekt men over de industrial turn.
Het boek begint verrassend genoeg met de beschrijving
van de agricultural turn vanaf de Prehistorie en kijkt naar
wat er sinds de Landbouwrevolutie is gebeurd door het
oog van Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Zonder
de Landbouwrevolutie zou er nooit een Industriële
Revolutie geweest zijn. De centrale vraag in dit boek is
dan ook wat de gevolgen zijn wanneer een maatschappij
gaan industrialiseren. Het tweede hoofdstuk gaat over de
daadwerkelijke industriële revolutie, waarbij de
wisselwerking tussen Engeland en de rest van de wereld centraal staat alsook het ontstaan van
klassen. Het derde hoofdstuk onderzoekt de nieuwe maatschappelijke structuren die zijn
ontstaan, gevolgd door de gevolgen van de industrialisering op persoonlijk vlak. Wat heeft het
voor gevolgen voor de mensen zelf? Het vijfde hoofdstuk onderzoekt regeringen en culturen,
een opvallende combinatie. Daarna worden oorlog en vrede vanuit mondiaal perspectief
onderzocht, gevolgd door de negatieve kanten van industrialisering zoals een hoge
werkloosheid. In de conclusie wordt nog eens benadrukt dat de auteur zich vooral op de
veranderingen gericht heeft, dus causaliteit.
Het boek is goed leesbaar en toegankelijk en is vergezeld van tabellen en een aanbevolen
bibliografie na elk hoofdstuk. Met betrekking tot het onderwijs zou gediscussieerd kunnen
worden waarom er gesproken wordt over een industrial turn in plaats van industriële revolutie,
aangezien de inhoud niet erg verandert. Historiografische discussies kunnen het onderwijs
verlevendigen.
57
Recensie P.M. Jones, The French Revolution 1787-1804 (Routledge 2017, 3rd edition). ISBN
9781138848511, 187 pp. €28,99.
Mark Beumer
De Franse Revolutie wordt normaliter gedateerd in 1789
met als leuzen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Nu
zijn laatstgenoemde leuzen eigenlijk afkomstig van de
Amerikaanse Revolutie uit 1776. Dit boek kijkt naar de
periode 1787 tot 1804 en wijkt daarmee af van de reguliere
tijdslijn. De auteur begint twee jaar voor het daadwerkelijk
uitbreken van de revolutie en eindigt zijn scope et 1804,
het jaar waarin Napoleon tot keizer wordt gekroond.
Het boek kent acht hoofdstukken gevolgd door een reeks
primaire bronnen, verdeeld in drie sectie. Het eerste deel
en eerste hoofdstuk bespreekt de algemene historische
context. In Deel II staat het wakker worden van de natie
centraal die langzaam maar zeker in opstand komt tegen
het keizerlijk gezag. In hoofdstuk 2 wordt dit trage
ontwakeningsproces beschreven, gevolgd door het derde
hoofdstuk dat handelt over vernieuwing tijdens de periode
1789-1791, waarin het ancient regime is beëindigd en waarin een nieuwe natie ontstaat met een
nieuw concept van de burger. In het vierde hoofdstuk dat kijkt naar de periode 1791-1792, komt
de falende consensus aan bod alsook de val van de monarchie. Na de volksopstand wordt een
democratisering afgedwongen. Helaas komt daar maar weinig van terecht, zoals het vijfde
hoofdstuk laat zien de Jakobijnse Terreur wordt besproken (1792-1794). Het vijfde hoofdstuk
bespreekt de zoektocht naar stabiliteit waarbij de mogelijkheid tot een staatsgreep aan bod
komt. Het zevende hoofdstuk eindigt met consolidatie waarin het aanstaande dictatorschap van
Napoleon wordt besproken. Hoofdstuk 8 is een assessment, gevolgd door 26 primaire bronnen.
Het boek kent een tijdslijn en een begrippenlijst met index. Door middel van de primaire
bronnen kan het geschiedonderwijs verbeterd worden, aangezien de Franse Revolutie vaak op
dezelfde manier aan bod komt met weinig bronnen. In het geschiedenisexamen worden vaak
drie revoluties besproken, de Amerikaanse, Franse en Bataafse. Wanneer ook hier meer
primaire bronnen wordt gebruikt in een Mysterie, wordt het kritisch denken van de leerling
bevorderd, doordat er veel wordt geleerd van een comparitie. Voor de geschiedenisdocenten is
dit met name een handig boek.
58
Recensie Henk Schulte Nordholt, Een geschiedenis van Zuidoost-Azië (Amsterdam University
Press 2016). ISBN 9789462982536, 377 pp. €29,95.
Mark Beumer
Tijdens de Historicidagen van 2017 woonde ik
een debatpanel bij met als titel ‘Dekolonisatie
van het verleden’. Hierbij werd de vraag gesteld
waarom er in Nederlandse handboeken over
geschiedenis zo weinig aandacht aan
kolonialisme, slavernij en racisme werd besteed.
Dit fraai en helder geschreven nieuwe boek over
de geschiedenis van Zuidoost-Azië vervult deels
deze leemte met een studie over periode vanaf de
Prehistorie tot en met het heden, waarin
kolonialisme een ruime plaats inneemt.
In vier delen en tien hoofdstukken maakt de lezer
kennis met deze boeiende geschiedenis. Het is de
auteur gelukt om een zeer leesbare geschiedenis
te schrijven van de talloze landen die in dit deel
van de wereld liggen. De auteur is er verder in
geslaagd om deze Zuidoosterse geschiedenis
naadloos te verbinden aan de Westerse
geschiedenis, waaruit blijkt dat ‘Westerse’
concepten
als
keizercultus,
feodalisme,
industrialisering en absolutisme ook hier ruim
voorkwamen.
In Deel I wordt de vroegste geschiedenis vanaf de Prehistorie tot aan 1400 beschreven met
daarin aandacht voor migraties, klimaat en de eerste vormen, economie, zeevaart en politiek,
gevolgd door een hoofdstuk, waarin de opkomst van het koningschap tussen 200 en 1400 wordt
beschreven aan de hand religie, zoals dat ook in de Romeinse keizercultus zichtbaar was, waarin
goden als Jupiter garant stonden voor koninklijk model. In Deel II wordt de vroegmoderne
geschiedenis (1400-1800) beschreven aan de hand van handel en oorlog (1400-1630) waarbij
de handel met China centraal staat alsook de opkomst van de islam en christendom. Dit
hoofdstuk wordt gevolgd door een sectie over crises en consolidatie (1630-1800) waarin de
Europese hegemonie in Azië ruim aan bod en waar ook de VOC niet wordt gespaard. Inmiddels
wordt ook steeds meer bekend dat ook de VOC een sterke koloniale signatuur had. Deel III (De
koloniale periode 1800-1942) en Deel IV (Dekolonisatie en natiestaten, autoritaire regimes en
democratisering 1940-2015) beslaan de helft van het boek en gaan diep in op de opkomst van
kolonialisme in Zuidoost-Azië en de rol van Europa, maar kijkt ook naar de rol van landen
onderling zoals in Indonesië. Vervolgens wordt de dekolonisatie per land bekeken vanuit de
Koude Oorlog, waarbij dit deel eindigt met een hoofdstuk over globalisering en democratisering
tussen 1980-2015. De auteur merkt in zijn slotwoord terecht op dat deze geschiedenis altijd deel
heeft uitgemaakt van de wereldgeschiedenis (vanuit Westers perspectief). Gelukkig ligt er nu
een fantastisch Nederlands handboek over de geschiedenis van Zuidoost-Azië.
59
Recensie Anne Frank Stichting (Jaap Tanja), Antisemitisme. Geschiedenis en actualiteit (Boom
2016). ISBN 9789089538871, 147 pp. €14,95.
Mark Beumer
In dit zeer helder geschreven en rijk geïllustreerde
boek wordt de geschiedenis en actualiteit met
betrekking tot antisemitisme beschreven. Het is
een boek dat vooral vooroordelen wegneemt die al
eeuwenlang heersen. In het eerste hoofdstuk wordt
ingegaan op Joden en het Jodendom. Deze
recensent kiest ervoor om een hoofdletter te
gebruiken. Niet alleen vanwege traditie maar
vooral uit respect voor wat deze mensen allemaal
is overkomen. Het Jodendom is een van de drie
grootse monotheïstische godsdiensten, van
waaruit het christendom is voortgekomen. Later is
uit het Jodendom en christendom de islam
ontstaan, waardoor deze drie godsdienst veel
gemeenschappelijke
kenmerken
vertonen.
Natuurlijk kent het Jodendom ook diverse
stromingen, van streng orthodox tot meer passief.
Antisemitisme wordt hier vertaald als ‘haat tegen
Joden’ dat zich in de geschiedenis op diverse
manieren heeft geuit. Een van de vooroordelen is
dat Joden Semieten zouden zijn. Dit onjuist.
Terecht stelt Tanja dat de gelijkstelling van volken
en talen eeuwenlang een grote fout is geweest. Een volk is natuurlijk meer dan alleen taal. Er
wordt ingegaan op de Diaspora, waarna het aantal Joden in Nederland wordt geanalyseerd.
Hiervoor gaat Tanja terug naar de Republiek van de 16e eeuw, toen er in dit gebied een relatieve
godsdienstvrijheid heerste ofwel vrijheid van geweten, waarvoor Willem van Oranje zo hard
heeft gevochten. Tanja richt vooral op Amsterdam, waar Sefardische Joden uit Spanje en
Portugal woonden. Vanaf 1630 kwamen er ook Joden uit Midden- Oost-Europa naar
Amsterdam. Vanaf de 18e eeuw begonnen Joden zich rondom Amsterdam te vestigen. In het
tweede hoofdstuk wordt de geschiedenis van het antisemitisme besproken. Eerst wordt over de
definiëring gesproken, waarbij er geen sprake is van een algemeen geaccepteerde definitie. Het
is dan eerder een containerbegrip waar haat tegen Joden de rode draad vormt. Naast de
geschiedenis en definitie worden ook economische vooroordelen over Joden besproken,
bijvoorbeeld dat zij alleen maar als geldhandelaar werkten. De meeste Joden waren echter arme
boeren. Ook samenzweringstheorieën zoals in The Da Vinci Code aan bod komt alsook het idee
dat Joden de wereld willen overnemen, worden ontkracht. In het derde hoofdstuk wordt
ingegaan op Joden, christenen en moslims, waarbij onder andere de Kruistochten en Maarten
Luther aan bod komen. Vervolgens wordt in hoofdstuk gekeken naar Joden in de Marokkaanse
geschiedenis. Nu wonen er nog circa 2500 mensen. Deze geschiedenis wordt vaak vergeten,
ook al is zij 2000 jaar oud. Veel Berberstammen hadden zich tot het Jodendom bekeerd.
Daarnaast wordt gekeken naar Joden in Suriname en de Antillen. In Suriname woont nog de
meest bekende oudste gemeenschap, daterend vanuit de Republiek. Ook op de Antillen wordt
een vergelijkbaar aantal Joden die zich hebben gespecialiseerd in producten als koffie, indigo
60
en citrusvruchten. In hoofdstuk vijf worden vragen over de Holocaust beantwoord. Zo wordt er
ingegaan op de begrippen Shoah en Holocaust. Het woord Holocaust stamt van het Griekse
holokauston, dat ‘offer voor een heidense god’ betekent. Dit sluit aan bij de leefwereld van
Hitler, die zeer geïnteresseerd was in de Germaanse godenwereld en zich bezighield met diens
bloedcultus. Ook wordt gesproken over de relatie tussen antisemitisme en de Holocaust. Als
Hitler niet geleerd had, was er geen Jodenhaat op zo’n grote schaal geweest. Dat is maar de
vraag. Misschien was er dan een andere psychopaat opgestaan. Een ander opmerkelijk element
is dat Hitler Joodse voorouders zou hebben. Hier is echter geen bewijs voor geleverd. Ook de
kwestie rondom ontkenning van de Holocaust en de situatie na 1945 worden beschreven.
Gelukkig is Holocaustontkenning in veel Europese landen strafbaar. Hierna wordt in het zesde
hoofdstuk naar zionisme gekeken. Zionisme is het streven naar een zelfstandige staat. Deze
kwestie speelt al sinds 1947 en is nog steeds niet opgelost. Het is een van meest complexe
situaties om te begrijpen. Dit Palestina-conflict wordt later uitgediept met religie als vast
element van het conflict. In hoofdstuk wordt de relatie tussen voetbal en antisemitisme
uitgelegd. Veel Europese clubs zouden Joods zijn, zoals Ajax uit Amsterdam, maar niets is
minder waar. Het feit dat de club naar een Griekse held is vernoemd, wordt steevast genegeerd.
Deze clubs hebben vaak te maken anti-Joodse leuzen die worden geroepen vanaf de tribune.
Tenslotte wordt in hoofdstuk acht besproken hoe je antisemitisme tegen kunt gaan. Hiervoor is
goed educatie zeer belangrijk, dat begint bij geschiedenisonderwijs en maatschappijleer. Ook
het melden van discriminatie, belediging of anderzijds is belangrijk voor het tegengaan. Als
docent pleit ik voor goed onderwijs, regelmatige bezoeken naar musea als het Anne Frank Huis
om onze toekomstige en nieuwe burgers zo goed mogelijk in te lichten.
Concluderend is dit een boek dat zeer belangrijk is voor burgers, docenten, leerlingen en
iedereen die iets wil weten over de geschiedenis van antisemitisme, de Tweede Wereldoorlog
of aangrenzende thema’s. In de les zou het met name zijn aan te raden om de inhoud van dit
boek te verwerken in onderwijsopdrachten. Het is helemaal niet duur en er staan veel goede
informatie in met schitterende illustraties. Al met al een aanrader.
61
Recensie Gerben Graddesz Hellinga & Patric Aalders, De Oranjes. De CANON van ons
Koninklijk Huis (WalburgPers, 2e herziene druk 2015). ISBN 9789057306358, 208 pp. €29,95.
Mark Beumer
Het Nederlandse Koningshuis is razend
populair. Dat komt niet alleen door de
eloquente Beatrix, opgevolgd door WillemAlexander die in de traditie van zijn
grootmoeder regeert, maar ook door glamour
van Maxima die met haar trendsetting fashion
overal de harten doet lachen. Daarnaast geeft
het programma Blauw Bloed wekelijks inzicht
in het doen en laten van de Royals in binnenen buitenland. Ook conservator Paul Rem
geeft inzicht in hoe de leden van de
Koninklijke Familie woonden, leefden en
aten. Daartoe is dit boek een schitterende
aanvulling op de leemte in deze kennis.
In drie delen en 50 hoofdstukken presenteren
de auteurs u hun canon van de Oranjes. In
Deel 1 staat de Nederlandse tak van het
geslacht Nassau en het prinsdom Orange
centraal met bekende namen als Willem van
Oranje, Maurits en stadhouder Willem III,
maar ook minder bekende personen zoals Hendrik III, Claudia van Châlon en René van Châlon.
Door het huwelijk van Hendrik III met Claudia werden traditiegetrouw beider bezittingen aan
elkaar verbonden. De kinderloze René erfde alles en liet zelf weer alles na aan zijn neef Willem
van Oranje. Willem van Oranje staat de laatste tijd ook onder druk door zijn natuur. De meest
belangrijke vraag is of hij nu katholiek of protestants was. In ieder geval leidde hij de
Nederlandse Opstand tegen Filips II, maar werd uiteindelijk in 1584 door Balthasar Gerards
vermoord te Delft. Prins Maurits is bekend vanwege zijn religieuze conflict met Van
Oldenbarnevelt. Preciezen versus rekkelijken, Arminianen versus Gomaristen of remonstranten
versus contraremonstranten. Stadhouder Willem III kennen wij natuurlijk van zijn strijd met
Lodewijk XIV om de macht in Europa.
In Deel II staan de Duitse en Friese tak van het geslacht Nassau centraal, die van belang waren
tijdens de stadhouderloze tijdperken. Stadhouder Willem V zal waarschijnlijk de bekendste zijn
vanuit het geschiedenisonderwijs bezien. Het hoofdstuk opent met de ouders van Willem van
Oranje, Willem de Rijke en Juliana van Stolberg. Willem was gematigd religieus, maar Juliana
zeer religieus. Met deze wisselwerking kreeg de jonge Willem te maken voordat hij op elfjarige
leeftijd naar het hof van Karel V werd gehaald. Verder wordt Jan den Oude besproken die streng
calvinistisch was en geen geliefde stadhouder van Gelderland was. Het is goed dat er meer
aandacht aan personen uit andere delen van de Republiek besproken worden. Ook de
waarschijnlijk onbekende broers van Willem van Oranje: Adolf, Lodewijk en Hendrik komen
aan bod. Helaas zijn zij gesneuveld tijdens veldtochten van hun broer.
In Deel 3 staat de meeste bekende Oranjemonarchie centraal die sinds 1815 bestaat met Willem
I in ere hersteld als vorst. Koningin Juliana staat sinds kort in de belangstelling door de biografie
van Jolande Withuis. Over Koningin Beatrix lezen we niet veel. Na haar abdicatie in 2013 zien
62
we haar steeds minder in het openbaar. Koning Willem-Alexander is nu 50 en regeert zonder
al te veel opzien met Maxima als Koningin aan zijn zijde.
Wederom is WalburgPers erin geslaagd een schitterend leesbaar boek met fraaie illustraties en
foto’s te vervaardigen voor een groot publiek. Niet alleen voor de leek, maar ook voor
geschiedenisdocenten biedt dit boek veel nieuwe informatie die de literatuur over de Oranjes
nuttig aanvult. Nu kunnen er nieuwe opdrachten worden bedacht om het historisch redeneren
van leerlingen te vervolmaken. Dit boek is een aanrader voor elke (nieuwe) Nederlander en
wellicht ook Duitser, aangezien ons Koningshuis daar enorm populair is.
63
Review Alexandra Sofroniew, Household Gods. Private Devotion in Ancient Greece and Rome
(Getty Publications 2015). ISBN 9781606064566, 142 pp. €23,99.
Mark Beumer
In Household Gods, Alexandra Sofroniew
examines art objects of reverence, belonging
to the Getty Museum. Starting in the fourth
century BCE, an increasing emphasis on
personal religion emerged in daily life of
antiquity. Multiple gods became very
popular like Asklepios en Hygieia and were
venerated as household gods next to Lares
and Penates. By using archaeological
evidence, ancient authors describe domestic
rituals in ancient Greece and Rome. A
personal pantheon became more wishful
(henotheism).
This book contains nine chapters. Chapter 1
‘Communicating with the divine’ examines
the antique world which was full of gods,
demigods, heroes and other mythological
creatures. Unfortunately, Sofroniew speaks
about ‘Both the Greeks and Romans
personified as goddesses abstract concepts
like Eris (strife), Virtus (virtue), and
20
Tyche/Fortuna (good luck). In my article about the identity of Hygieia, I argued that ancient
gods cannot be personifications, because personification is a modern concept and second
because the ancient concept of prosōpopoiia cannot be applied to gods. Gods are supernatural
being with powers to achieve acts by offering the deity. Personifications are anthropomorph
images of lifeless things.21 Sofroniew states that ancient homes were filled with images of gods
and heroes, that carry a strong religious energy. Divine images can be identified as figurines,
paintings, murals or agalmata.22 Agalmata are acts that please the gods. There were three ways
of divine communication: prayer, votive offering and sacrifice. This ritual trinity was
imperative to convince the gods to help the supplicant. Prayer had to be done correct by
mentioning the correct name of the god. Second there were sacrifices to offer, mostly blood
offerings and votive offerings were given as gratitude. Other forms of offerings are dora, dekate
and aparche. The final part considers public and private devotion, but recently Jörg Rüpke had
developed the Lived Ancient Religion concept, where he investigates the personal experiences
with the divine.23 Most scholars accept that personal and public are permeable membranes and
that there are no strict separations between these fields. Chapter 2 examines early household
worship in Greece, where the goddess Hestia is the main focus. She is relate to the rise of the
polis, where the oikos is the main family structure, from the basic family to extended family
20
Sofroniew 2015:2.
Mark Beumer, 'Hygieia. Identity, Cult and Reception - peer reviewed', in: Kleio-Historia, nr. 3. (2016) 5-24.
22
Joannis Mylonopoulos, Divine Images and Human Imaginations in Ancient Greece and Rome (Brill 2009).
23
Rubina Raja, Jörg Rüpke (eds.) Companion to the Archaeology of Religion in the Ancient World. (Wiley
Malden, Mass 2015) 3-4.
21
64
structures. In houses the prytaneion functioned like a city hall, housing a continuing burning,
that was used as the source for fire. This continues in the third chapter where the Roman Lares,
Genii and Penates are researched next to Vesta. Roman domestic worship was centered around
three main types: Penates (larder), the Genius (the spirit of the master of the household and
later the Roman emperor and the Lares (spirits of the familiar ancestors and their territory). The
fourth chapter investigates miniature masterpieces, like statuettes. The Roman control of
Greece and Egypt is mentioned in relation to obtaining Greek forms of art. Figures of Artemis
of Ephesos are mentioned, because certain deities are bound to cities. In Chapter 5 ‘Love and
Fertility’ the goddess Aphrodite has a major role because she has to power to create or destroy
love between the pater familias and his wife. Further there is a relation with fertility, because
life in antiquity was short. The Roman counterpart of Aphrodite, Venus has a function as mother
of the state and as goddess of Victory. The sixth chapter examines luck and money with special
attention to Tyche and Fortuna as goddess of Luck. There cults are in relation with amulets and
superstition to protect or recover their luck. The seventh chapter looks at healing and health.
Strangely, the author states that Fortuna was the most important goddess, whereas Asklepios,
Hygieia, Salus and Minerva Medica were the most important and popular healing deities. They
were summoned by incubation rituals to heal people. There were worshiped in homes next to
other gods. Anatomical votives were offered to thank the gods. Incubation played also an
important role in the Isis and Serapis cult (chapter 8) which were transferred into the Roman
empire. The is called invocatio. To Roman soldiers, Juno Regina was very important. She
owned a temple on the Aventine Hill in Rome. Another popular cult in Rome was that of
Mithras, the Persian god of light and soldiers. His mystery cult was very popular. In the final
chapter the conversion to Christianity and Neopaganism is described. Sofroniew speaks about
healing saints that copied and altered the incubation ritual, but kept votive offerings. Other
religions in China and Japan also kept household altars.
In conclusion this is a well written book with beautiful pictures about household gods in GrecoRoman antiquity. The author only has to adjust her paragraph about personifications and gods,
so that she is fully aware of present scholarly debates.
65
Recensie Nicholas Vincent, Magna Carta. The Foundation of Freedom 1215-2015 (Third
Millennium Publishing, London 2015). ISBN 9781908990280, 193 pp. €28,00.
Mark Beumer
Nadat Jan zonder Land (r. 1199-1216) het
merendeel van zijn Franse bezittingen had
verloren, kwamen de Engelse edelen in
1215 in opstand en bezetten Londen.
Aangemoedigd door Stephen Langton,
aartsbisschop van Canterbury, stelden zij
een hervorming van het rijksbestuur voor
die door de koning werd aanvaard. Het
betreffende document staat bekend als de
Magna Carta. Jan erkende ondermeer dat
hij geen nieuwe belastingen kon invoeren
zonder instemming van de hoge adel en dat
hij zijn vrije onderdanen niet kon bestraffen
zonder wettelijke grondslag. De Magna
Carta is daarom wel gezien als een soort
geschreven garantie tegen koninklijke
willekeur of zelfs als een soort liberale
grondwet. Maar het is vooral de neerslag
van een conservatieve adelsrevolte. Geen
enkele middeleeuwse koning regeerde naar willekeur – het vorstelijk absolutisme dateert van
veel later. In elf hoofstukken wordt de geschiedenis van de Magna Carta beschreven aan de
hand van schitterende prenten en foto’s.
Het gaat hier om de meest geciteerde tekst uit de Middeleeuwen dat een plaats heeft binnen de
parlementaire geschiedenis van Engeland. Het document bestaat uit 3.500 woorden en is
meerdere malen verplaatst zoals naar Wales en Schotland. Na de introductie wordt de
voorgeschiedenis van de Magna Carta besproken vanuit een Anglo-Saksische context voor
1215. Hierna komt de tirannie van de Plantagenets aan bod waarbij het proces van
wetsontwerpen wordt besproken. Dit wordt gevolgd door de tirannie van koning John, waarna
de voor- en nadelen van de Magna Carta tot in de Late Middeleeuwen besproken wordt. In het
zevende hoofdstuk wordt onderzocht hoe deze grondwet een sluitstuk werd voor de vrije mens
in de periode na 1215, te weten 1508-1760 en hoe de Magna Carta daarna werd ingebed in
Amerika. Tenslotte wordt de receptie van de Magna Carta in de 19e en 20e eeuw besproken
vanuit het concept van werelderfgoed, eindigend in de 21 e eeuw. Het boek bevat een
begrippenlijst, bilbiografie en index.
Concluderend is dit een uniek boek waarin dit zeer voor Europa belangrijke wetdocument nog
steeds op veel belangstelling kan rekenen.
66
Recensie Jan. J.B. Kuipers, Karel de Grote. Stamvader van Europa (WalburgPers 2016). ISBN
9789462491427, 176 pp. €29,95.
Mark Beumer
In dit schitterend vormgegeven boek
bespreekt Jan Kuipers de belangrijkste
vorst van de Vroege Middeleeuwen,
namelijk Karel de Grote (742-814).
In de traditie van Imperator Augustus
richtte Karel de Grote als keizer een nieuw
wereldrijk op dat sinds de val van het
Romeinse Rijk niet meer aanschouwd was.
Het christendom fungeerde hierbij als
centraal verbindingselement. Naast zijn
magistrale hof, onderhield Karel paltsen in
Nijmegen en Aken waar de restanten nog
steeds te bezoeken zijn. Karel de Grote
wordt daarnaast steevast ‘vader van
Europa’ genoemd of hier stamvader. Het is
maar de vraag of dat ook zo is. Zeker
wanneer wij in ogenschouw nemen dat hij
geweld en bloedvergieten niet schuwde. Dit
wordt door zijn biograaf Einhard bevestigd
die spreekt over de langdurigste, wreedste
en inspannendste oorlog die Karel ooit voerde met de Saksen. Zijn zoons werden als
onderkoning aangesteld, vergezeld van zend- en markgraven om zijn gebieden in de gaten te
houden. Het feodalisme speelde hier een factor van belang, aangezien er veel macht uitging van
de verbond tussen leenheer en leenman. Ook speelde er zich een Renaissance af tijdens zijn
bewind, een van de voorlopers van de 12e-eeuwse en 14e-eeuwse Renaissance waarin de
Oudheid werd herontdekt en verankerd. In het tweede hoofdstuk wordt het Merovingische Rijk
beschreven dat zich in de 3e eeuw ontwikkelde en zich uitbreidde vanaf de 4e eeuw.
De Salische wetten namen de Romeinse wetten over, die nagenoeg allemaal verdwenen waren
met de val van het West-Romeinse Rijk. Individuen bestonden niet bij de Franken, alleen
families. Een andere belangrijke koning was Clovis die zich in 496 uiteindelijk tot het
christendom liet bekeren voor zijn vrouw. Hierna volgt de kerstening van de Nederlanden, dat
maar moeizaam verliep met de dood van Bonifatius en Willibrord. Het zou eeuwen duren
voordat de kerstening voltooid was. Hierna worden diverse hofmeiers als Pepijn of Pippijn
besproken. Na Karel als koning wordt zijn persoonlijke familie beschreven, met zijn familie en
hof als voornaamste elementen. In het zevende hoofdstuk komen maatschappij, bestuur en
cultuur aan de orde. Zoals gezegd speelde het feodalisme een enorme factor van belang binnen
de heersende machtsstructuren. Karel kon als leenheer een stuk grond uitlenen aan een leenman,
die hij op zijn beurt zou beschermen tegen criminelen. Het idee van horigen, vazallen en
lijfeigenen vormde een stevige structuur. Een probleem was echter dat leenmannen zelf ook als
leenheer konden fungeren, waarbij het grondgebied versnipperd raakte en er maar weinig
toezicht nog mogelijk was. Daarnaast zorgde de ontwikkeling van het drieslagstelsel een
enorme ommezwaai in de landbouwproductie. Het stelsel van zomergraan, wintergraan en
67
braak was revolutionair en zou nog worden opgevolgd door het vierslagstelsel. De handel
rondom de Noordzee legde de basis voor de Hanze, waarbij graan in het Oostzeegebied werd
aangekocht. Hierna vecht Karel als keizer diverse oorlogen met verschillende stammen zoals
de Noormannen die in de geest van de Volksverhuizingen Europa teisterden met gewelddadige
plundertochten. Na de dood van Karel de Grote wordt het rijk onderverdeeld onder zijn zoons.
Lodewijk de Vrome volgde hem op als rechtmatig vorst. In 843 werd het Verdrag Van Verdun
gesloten waarbij er een einde aan kwam aan het Karolingische Rijk. Hier kan men twijfelen aan
het idee van Karel als stamvader van Europa, aangezien pas met dit verdrag de eigenlijke
grondslag voor Europa werd gelegd. Het twaalfde hoofdstuk eindigt met de receptie van Karel,
bijvoorbeeld in pleinen zoals in Nijmegen of sportverenigingen. Het is duidelijk dat Karel nog
steeds sterk in de belangstelling staat bij veel historici. Dit boek is dan ook een welkome
esthetische aanvulling op het Karel de Grote-genre.
68
Recensie Johannes Fried, Charlemagne (Harvard University Press 2016). ISBN
9780674737396, 673 pp. €32,20.
Mark Beumer
Toen Karel de Grote in 814 stierf, liet hij een
enorme erfenis en een groot rijk achter dat sinds de
val van het Romeinse Rijk niet meer gezien was.
Johannes Fried presenteert hier een nieuwe
magistrale biografie van deze legendarische
Frankische koning en keizer, waarbij hij zijn leven
duidelijk verheldert over hoe deze heerser het lot
van Europa drastisch veranderde. Karel de Grote
was boven alles een christelijk vorst die zijn hof in
Aix-la-Chapelle het centrum van een religieuze en
intellectuele Renaissance maakte en Alcuinus van
York als zijn persoonlijke mentor aanstelde,
waarbij hij eiste dat monniken geletterd waren om
logica en retoriek te begrijpen. Hij richtte een
enorme kathedraal op in zijn hoofdstad, die
schitterend gedecoreerd werd. Daarnaast vergrootte
hij de invloed van de paus, die hij tevens vrijstelde
van het recht op legale wijze, een beslissing die
invloed had op de eeuwen die gingen komen.
Hoewel toegewijd was hij geen heilige. Het was een
strijdkoning die niet onbekend was met geweld en
bloedvergieten. Ook hij genoot van aardse plezieren zoals lichamelijke liefde.
In acht hoofdstukken en een epiloog wordt deze keizer uitvoerig besproken in de Engelse
vertaling van Peter Lewis. De auteurs geeft in het voorwoord direct toe dat niet alle aspecten
van zijn persoonlijkheid onderzocht kunnen worden en dat er natuurlijk kritiek zal komen op
diverse omissies. Karel de Grote werd geboren in 748 en stierf in 814 toen Constantinopel nog
geen Istanbul heette. Er werden toen ook nog geen kathedralen gebouwd. In Parijs bestond nog
geen Louvre, terwijl de Notre Dame al veel ontzag wekte. Het Vaticaan was niet meer dan een
heuvel buiten het centrum van Rome en ook het Heilige Roomsche Rijk bestond nog niet. Er
was nog maar een kleine bevolking die zich langzaam over Europa verspreidde in de in naam
overgebleven antieke steden. Het was ook de tijd van het feodalisme, waarbij Karel de Grote
als leenheer fungeerde. Einhard schreef de Vita Karoli Magni, de biografie van Karel de Grote
waarin hij de lezers een spiegel voorhield over wie Karel eigenlijk was.
In het eerste hoofdstuk wordt de jeugd van Karel de Grote besproken. Hierna komt het
Frankische Rijk en haar plaats in de wereld aan bod, gevolgd door Karel de Grote als
strijdkoning. Het vierde hoofdstuk kijkt vervolgens naar machtsstructuren, waarna Karel apart
als heerser beschreven wordt. Hierna komt zijn hof naar voren, waarna de receptie van de titel
keizer geanalyseerd wordt. Het boek wordt afgesloten met een verwijzing naar de Oudheid met
een hoofdstuk ‘Imperator Augustus’. In de epiloog stelt Fried nog steeds veel vragen over het
leven van Karel de Grote. Zeker is dat er niets met zekerheid gesteld kan worden. deze biografie
vult echter een deel van nog steeds aanwezige interesse in Karel de Grote.
69
Recensie Mies Bouwman, Gewoon Mies (Gottmer Haarlem, 2e druk 2017). ISBN
9789025767280, 184 pp. €15,99.
Mark Beumer
Mies Bouwman (87) is de onbetwiste Koningin van
de Nederlandse Televisie. Jarenlang heeft zij ons
verblijd met diverse programma’s zoals In de
hoofdrol en Open het dorp. Hoewel Marc-Marie
Huijbregts haar als een gewone vrouw beschrijft, is
zij dat natuurlijk niet. Mies is een zeer bijzondere
vrouw, nuchter en niet voor de poes. Dat blijkt uit
de bundeling van haar columns die zij ooit voor
Margriet schreef. In totaal heeft Mies 50 columns
gebundeld.
In haar boek rekent Mies af met een aantal
vooroordelen of gedragingen van mensen die in haar
buurt komen. Zo denken sommige mensen dat zij de
hele dag doorbrengt met bekende mensen, waarbij
zij dan toast met kaviaar nuttigt. Niets is waar.
Gewoon een gehaktbal met jus heeft zij
waarschijnlijk het vaakst klaargemaakt. Ook van
opsmuk moet ze niks hebben. Bij de opening van
een zaak werd aan haar gevraagd of ze iets eerder
wilde komen. ‘En daar staat dan bij aankomst het
ontvangstcomité. De directeur in stemmig grijs met
een lintje of Rotary-speldje, de onderdirecteur in het
blauw met fantasiehemd en das van de hockeyclub, de secretaris van de directie in blazer en
met lichtblauwe sokken en de directiesecretaresse op nieuwe laarzen en met blush op de
wangen’. Hilarisch en zeer herkenbaar. Daarnaast hebben de columns van Mies een hoge
actualiteitswaarde. Zo drijft Mies de spot met het geloof. Na drie uitzendingen brak de hel los,
omdat zij een persiflage op het ‘Onze Vader’ had gedaan, waarna er serieuze bedreigingen
volgden. Ook haar column over Vietnamese vluchtelingen doet zeer eigentijds aan. De vraag
wanneer zij woorden als roomboter kunnen zeggen of om André van Duin kunnen lachen, sluit
nauw aan bij onze tijd waar diverse vluchtelingen uit Syrië hun heil in een ander land zoeken.
Mies is vlijmscherm, bijvoorbeeld over Moederdag, wat ze een verschrikkelijke feestdag vindt
die per direct afgeschaft moet worden. zij herkent haar kinderen alleen nog aan hun pyjama en
de vader wordt compleet genegeerd. Ook geschiedenis was aan Mies besteed. Ze vroeg aan haar
docente waarom zij de Oudheid moest bestuderen. Volgens haar lerares herhaalde de
geschiedenis zich, waardoor wij de toekomst konden herkennen. Als oudhistoricus word ik hier
gelukkig van.
Concluderend heeft Mies haar zeer leesbare en lachopwekkende columns gebundeld die naast
scherp ook zeer actueel zijn. Overal blijft ze nuchter. Ze mag met recht dan ook de Koningin
van de Nederlandse Televisie genoemd worden.
70
Recensie Peter Seixas and Tom Morton, The Big Six: Historical Thinking Concepts (Nelson
Education 2013). ISBN 9780176541545, 218 pp. $191,81.
Mark Beumer
In The Big Six: Historical Thinking Concepts, Peter
Seixas en Tom Morton verhelderen het historisch
denken door zes sleutelconcepten: historisch belang,
bewijs, continuïteit en verandering, causaliteit,
historische perspectieven, en de ethische dimensie.
De auteurs zijn erin geslaagd om het historisch
denken uit te kristalliseren in voor iedereen
begrijpelijke en toepasbare concepten. Zijn hebben
een duidelijke handleiding voor docenten
geschreven, waarin theorie en praktijk elkaar
afwisselen.
De auteurs leggen in hun introductie uit wat zij onder
historisch denken en de zes concepten verstaan, maar
gaan ervanuit dat iedereen deze concepten kent of
kan snappen. Hiervoor is meer moeite nodig, wat
hem vooral in de theorie zit. De zes concepten
omvatten elk een hoofdstuk, ondersteund door een
dvd met opdrachten. Dit boek sluit aan bij het Actief Historisch Denken dat door onderzoekers
van de Radboud Academici is ontwikkeld en sluit aan bij de boeken over Historisch Denken en
Denken over Geschiedenis.
Het geschiedenisonderwijs staat nu in de belangstelling vanwege Onderwijs2032, waarin een
advies is gegeven om het onderwijs te hervormen. Dit heeft tot grote woede geleid bij docenten.
Het boek van Seixas en Morton is een goede handleiding om studenten en leerlingen een beter
begrip van geschiedtheorie bij te brengen, maar blijft op veel vlakken oppervlakkig. Wat wordt
bijvoorbeeld bedoeld met ‘goede vragen’ stellen?
Met name de ethische dimensie is nu van belang, aangezien er veel discussies spelen rondom
de herdenking van slachtoffers die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gevallen, Zwarte Piet
of geschiedenis van de dood.
Een nadeel is dat dit boek niet is vertaald in het Nederlands en dat de prijs veel te duur is. Het
is nu niet eens meer verkrijgbaar. Wat zegt dat over het boek? Het boek wordt ondersteund door
foto’s, schema’s en begrippenkaders. Misschien kan dit boek vertaald worden in een kleiner en
goedkoper formaat.
71
Recensie Kadriye Ercikan and Peter Seixas, New Directions in Assessing Historical Thinking
(Routledge 2015). ISBN 9781138018266, 262 pp. €135,84.
Mark Beumer
Historisch denken en historisch redeneren, staat
de laatste tijd sterk in de actualiteit, mede door
de Onderwijs2032 alsook door global history,
waardoor docenten zich afvragen hoe
geschiedenis gedoceerd moet worden. In dit
boek worden in vier delen vijftien hoofdstukken
gepresenteerd. Vragen die gesteld worden zijn
wat kennis en leren is, welke modellen daarbij
horen, het ontwerpen van opdrachten om
historisch denken te stimuleren en hoe scores
betekenisvol geëvalueerd kunnen worden. Veel
begrippen als historisch denken, historisch
redeneren en historisch bewustzijn komen aan
bod en lopen door elkaar. De hoofdstukken in dit
boek afwisselend praktische en theoretische
mogelijkheden met elk hun sterktes en zwaktes.
De inhoud omvat zaken als chronologie, volken,
gebeurtenissen,
concepten,
thema’s,
bewegingen, contexten en historische bronnen.
Daarnaast zijn er vaardigheden te leren zoals
historische analyse en interpretatie, identificatie
van historische patronen en causaliteit. Er zijn
verschillende zaken die spelen binnen het ontwerpen van opdrachten voor historisch denken,
iets wat wij in Nederland Actief Historisch Denken noemen. Drie elementen spelen hier een
rol. Ten eerste de relatie tussen opdrachten en het construct binnen historische opdrachten, ten
tweede de relatie tussen feitelijke inhoud en historisch denken en tenslotte de problemen van
lezen en schrijven met betrekking tot historische bronnen. Voor het eerste probleem is Seixas
van mening dat de inhoud vertaald moet worden naar voor studenten begrijpelijke taal, waarna
het cognitieve proces geobserveerd moet worden. daarnaast wordt gekeken naar multiple choice
opdrachten. Met betrekking tot het construeren van kennis worden drie benaderingen
gepresenteerd. Ten eerste worden er opdrachten ontworpen, waarbij de studenten eerder
opgedane kennis niet nodig heeft. Ten tweede worden er opdrachten ontworpen om kennis en
denken samen te voegen en tenslotte wordt Advanced Placement onderzocht. In het derde
probleem staat het correct lezen van bronnen centraal, waarbij de student vooreerst goed moet
kunnen lezen, interpreteren en schrijven. Ook hiervoor zijn diverse methoden beschikbaar.
Al deze bijdragen geven op hun eigen vakgebied mogelijkheden en oplossingen, die het waard
zijn om uit te proberen. In het geval van Nederland wordt bijvoorbeeld erfgoededucatie onder
de aandacht gebracht met de daarbij horende theoretische kaders en concepten.
Concluderend is dit boek een aanrader voor geschiedenisdocenten die innovatief onderwijs
willen verzorgen en daarbij gebruik willen maken van de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
72
Recensie Cátia Antunes and Karwan Fatah-Black (eds.) Explorations in History and
Globalization (Routledge 2016). ISBN 9780415736183, 258 pp. €139,00.
Mark Beumer
Globalisering is op dit moment een zeer actueel
thema binnen de geschiedwetenschappen. De
wereld is sinds de 16e eeuw aanzienlijk kleiner
geworden door de ontdekkingsreizen en daarna
door de industriële revoluties, waarvan de
technologische revolutie nog steeds voortduurt.
Het internet zorgde ervoor dat de wereld steeds
kleiner werd. Met een druk op de knop hebben
we contact met iemand aan de andere kant van
de wereld. Globalisering komt terug in de studie
naar Romanisering maar ook in het
geschiedenisonderwijs, waar global history nu
langzaam wordt ingevoerd. Deze global turn is
betrekkelijk laat ingevoerd, maar historici
hebben dit enthousiast omarmd.
In dit boek worden dertien hoofdstukken
gepresenteerd in twee delen: I Exchanges and
Movements en II Continuities and processes. De
hoofdstukken stellen de vraag hoe de
historiografie van rijken, werk en sociale
bewegingen van de staat is veranderd door de
studie naar globalisering. Er worden diachrone
en synchrone perspectieven gepresenteerd,
beschrijvend naar analytisch. De studie naar
globalisering zorgt voor een nieuwe theorie en methodologie die nog ontwikkeld moet worden.
Het is hierbij te onthouden dat niet elke gebeurtenis een global meaning heeft. Alle auteurs zijn
historici die in hun eigen hoofdstukken een bepaald thema analyseren. Aan het einde van elk
hoofdstuk wordt een lijst van voorgestelde bronnen en literatuur gepresenteerd an de lezer. Het
eerste deel staat in teken van uitwisselingen en bewegingen. Thema’s als migratie, ecologie,
handel, religie en sociale bewegingen komen aan bod. Matthias van Rossum laat bijvoorbeeld
zien hoe het eurocentrische concept van globalisering een transitie heeft doorgemaakt via
Brazilië en India. Lucassen kijkt naar migratie vanuit globalisering en inclusie. Anne McGinnes
vergelijkt en verbindt de tochten van missionarissen en de verspreiding van wereldreligies
alsook hoe deze onderdeel werden van globalisering. Claude Markovitz kijkt naar handel,
waarbinnen hij zich richt kolonialisme en wereldrijken en welke obstakels zij tegenkomen in
de 19e eeuw. Carolien Stolte kijkt naar South-South coöperatie en onderzoekt typisch
‘Westerse’ internationale sociale bewegingen. Het tweede deel van het boek richt zich op
continuïteit en processen. Fynn-Paul verbindt politieke culturen met urbane ervaring en globaal
economisch succes. Peer Vries onderzoekt chronologie en Pedro Lains en Ester Silva
onderzoeken de ongelijkheid, veroorzaakt door globalisering. Carla Rahn Philips heeft het
Spaanse Rijk als onderwerp. Miguel Bandeira Jéronimo onderzoekt ‘imperial globalization’.
Zo ontstaat een levendig beeld van globalisering dat een steeds grotere rol speelt in historisch
onderzoek. Dit boek is daarom een must have voor elke onderzoeker die zich met dit thema
bezig houdt.
73
Recensie Megan Cassidy-Welch (eds.) Remembering the Crusades and Crusading (Routledge
2017). ISBN 9781138811157, 251 pp. €36,99.
Mark Beumer
De Kruistochten zijn een veel geliefd en besproken
onderwerp, vooral in het geschiedenisonderwijs.
Tegelijkertijd leren de Kruistochten ons hoe
gewelddadig religie kan en hoe indoctrinerend dit
kan werken. Dit boek bouwt voort op cultural
memory studies, door de herinnering aan de
Kruistochten te reconstrueren. In vijftien
hoofdstukken en vier delen wordt de lezer
meegenomen door concepten en praktijken,
bronnen van het geheugen, gemeenschappen van
geheugen en cultureel geheugen. Volgens de
auteur waren de kruisvaarders zich ervan bewust
deel te nemen aan een spirituele tocht, waarbij
Christus hen aanvoerde. Pas onlangs zijn historici
er zich van bewust geworden dat wij hier over een
herinneringscultuur moeten spreken. Door middel
van relieken, rituelen en teksten bereidde de
kruisvaarders zich voor maar lieten zich ook
inspireren om zo tot het uiterste te gaan.
De laatste jaren is er een groter begrip van de
Kruistochten ontstaan, doordat zij nu meer als
onderdeel van een cultuurlandschap bestudeerd
worden dat onderdeel is van de middeleeuwse
leefwereld alsook als een religieuze beweging dat door iedereen anders werd beleefd. We
spreken hier over lived medieval religion. Door de inbreng van cultuurgeschiedenis verandert
de methodiek en heuristiek, doordat met andere concepten naar het subject wordt gekeken.
Daarnaast worden diverse groepen onderzocht als christenen, moslims, Joden, vrouwen en
soldaten, om een zo compleet mogelijk beeld te scheppen van deze activiteiten. Sinds 2012 is
het debat vernieuwd met twee monografieën, waarin de Kruistochten als centraal element
worden bestudeerd binnen het discourse van identiteit, instituties en gemeenschappen tijdens
de Middeleeuwen. Daarnaast is er aandacht voor de dynastieke en voorouderlijke aspecten
binnen de herdenking van de Kruistochten in de 12 e-13e eeuw. Vanaf dit moment wordt het
verband tussen de Kruistochten en geheugen steeds vaker onderzocht. Een concept dat hierin
een belangrijke speelt, is ‘communicative memory’, uitgevonden door Jan Assman. Daarnaast
ontstaat er een discussie over wat ‘communicative memory’ en cultural memory.
Het eerste gedeelte van dit boek handelt over de bronnen die het geheugen en de herinnering
aan de Kruistochten kritisch onderzoeken. Het doel is om de methodiek te verduidelijken over
hoe de herinnering via transfer is overgebracht op latere generaties. Het tweede deel richt zich
op monastieke herinnering, de Joodse herinnering aan de Kruistochten alsook het
familiegeheugen. Tenslotte staat het culturele geheugen centraal waarin het Byzantijnse
gedachtegoed, de Reconquista en het islamitisch geheugen centraal staat.
Afsluitend blijkt dit boek zeer lezenswaardig en interessant voor de historicus, maar ook voor
de geschiedenisdocent die leerlingen wil laten oefenen met historiografie. Een aanrader.
74
Recensie Nikolaus Wachsmann, KL. Een geschiedenis van de concentratiekampen (De Bezige
Bij 2016). ISBN 9789023493556, 1163 pp. €39,99 (paperback), €98,00 (hardcover).
Mark Beumer
Heden is de discussie rondom Dodenherdenking
weer opgelaaid met de vraag wie wij nu precies
moeten herdenken op 4 mei. De omgekomen Joden
in de concentratiekampen hebben natuurlijk een
vaste plaats verworven. Daarnaast maakte het
programma Brandpunt pijnlijk duidelijk dat
bezoekers van concentratiekampen als Auschwitz
en Birkenau geen enkel historisch besef hebben,
wanneer zij deze lieux de horror betreden. Lachend
en met duimen omhoog worden selfies genomen
met gaskamers op de achtergrond. Een kunstenaar
heeft nu de originele achtergrond erin gemonteerd.
Hierdoor is de studie van Wachsmann naar
concentratiekampen extra belangrijk. Natuurlijk
waren er meerdere kampen zoals doorvoer, werken strafkampen, maar het concentratiekamp heeft de
meeste
bekendheid.
Ook
in
het
geschiedenisonderwijs
heeft
de
Tweede
Wereldoorlog en de Holocaust een grote plaats
verworven in het curriculum alsook als Historische
Context. Wachsmann brengt in dit erudiete boek het
systeem van concentratiekampen in de periode 1933-1945 onder de aandacht van de lezer. In
elf hoofdstukken neemt de auteur de lezer mee in de aanloop, uitvoering en afsluiting van de
concentratiekampen. Zes miljoen Joden zijn vermoord naast Sinti en Roma, homoseksuelen,
politieke tegenstanders en gedeserteerde Duitse soldaten alsook mensen in koloniën.
De auteur begint met een uiteenzetting van Dachau als exemplum voor het concentratiekamp,
maar eerst een rustige oase leek, voordat het plotseling transformeerde in een plaats van horror
en gruwelen. De vraag hoe deze omslag heeft kunnen plaatsvinden houdt nog veel historici en
andere mensen bezig. Duidelijk is dat het kamp in de Eerste Wereldoorlog en koloniën al is
ingezet, voordat Hitler het integreerde in zijn Endlösung die vanaf 1942 werd uitgevoerd. De
auteur geeft daarnaast terecht aan dat het beeld van de Tweede Wereldoorlog bestaat uit Hitler,
concentratiekampen, Joden en Auschwitz, maar dat er veel meer elementen zijn die belangrijk
zijn te bespreken en te gedenken. In de historiografie is de laatste jaren een cultural turn waar
te nemen, waarbij de Tweede Wereldoorlog niet langer als algemeen verschijnsel of gebeurtenis
wordt bestudeerd, maar waar het dagelijkse leven van mensen in dorpen en steden centraal
staan. Egodocumenten als brieven, dagboeken en tekeningen dienen hierbij als bronmateriaal,
waarbij ook filosofie een steeds grotere rol gaat spelen. Dit boek volgt deze lijn en beschrijft
het leven van bijvoorbeeld Moritz Choinowski die het concentratiekamp fysiek overleefde,
maar die geestelijk altijd zou blijven lijden. Hij transformeerde van een succesvol kleermaker
naar een zieke man met een SS-tatoeage, die aandrong op een financiële tegemoetkoming. Ook
de psychologische impact mag niet onderschat worden op al die mensen die na de bevrijding
levenloos verder moesten, terwijl ondertussen oorlogsmisdadigers werden veroordeeld of
stierven voordat zij voor het gerecht moesten verschijnen. Kinderen zijn de meest kwetsbare
75
groep die nu ouderloos op zoek moesten naar pleeghuizen, pleegouders en een nieuw leven.
Andere mensen moesten op zoek naar een huis en een baan en hopelijk geestelijke en
rechtsbijstand. Een ander element dat wordt aangestipt is wraak op hen die werkzaam waren in
concentratiekampen. Hoewel er vanzelfsprekend en geheel begrijpelijk een enorme haat was
tegen deze mensen, zijn er verrassend genoeg maar weinig wraakacties ondernomen. Men wilde
boven hun onderdrukkers staan. Dit zal vooral aan bod gekomen zijn tijdens de Neurenbergprocessen. Het is dan moeilijk te zien hoe mensen als Adolf Eichmann geen schuld wil
bekennen, omdat hij enkel zijn plicht zou uitvoeren.
Concluderend mag gezegd worden dat Wachsmann een nieuw erudiet standaardwerk heeft
geschreven, waarbij veel lof moet gaan naar de vertalers Paul Heijman, Nannie Plasman, Jan
Willem Reitsma, Pon Ruiter en Frits van der Waa. Zij hebben ervoor gezorgd dat dit boek zeer
goed leesbaar is verschenen, waardoor elke Nederlandssprekende persoon dit boek tot zich kan
nemen. Ik wil iedereen dan ook dringend adviseren dit boek aan te schaffen en alvast te gaan
lezen voordat 4 en 5 mei zich aandienen.
76
Recensie Rebecca Futo Kennedy, Immigrant Women in Athens. Gender, Ethnicity, and
Citizenship in the Classical City (Routledge 2016). ISBN 9781138201033, 177 pp. €39,00.
Mark Beumer
Immigratie is op dit moment helaas zeer actueel.
Veel vluchtelingen proberen naar Europa te
emigreren voor een beter leven en hopen als
immigrant zich opnieuw te kunnen settelen. Hier
spelen zaken als man/vrouw, leeftijd, opleiding en
afkomst een grote rol. Dat immigratie zich niet
beperkt tot het heden of locatie, toont het boek van
Kennedy aan, waarin zij vrouwen in Athene
onderzoekt die geen Atheners zijn. Het gaat om
zogenaamde ‘metic’ vrouwen die in Attika
leefden. Zij speelden een rol in de samenleving
vanuit een sociaaleconomische context die
gerelateerd was aan de polis. Deze vrouwen
werden als xenikos gezien, waardoor zij vaak
slachtoffer waren van rechtszaken en andere
pesterijen, veel meer dan mannen. Hoewel zij vaak
worden geassocieerd met sekswerk, leefden zij
buiten het discourse van prostitutie. De vraag is
waarom zij het slachtoffer waren? Zij werden
uitgesloten van burgerschap, omdat beide ouders
daarvoor Atheens moesten zijn. Ook wanneer zij
met een Athener zouden trouwen, bleef hun
immigrantenstatus gehandhaafd. Dat zouden wij
nu discriminatie noemen. Bovendien moesten zij over een prostates beschikken, een Atheense
sponsor die hen kon vertegenwoordigen. Hun status werd bepaald door de polemarch. Deze
vrouwen werden vooral van drie zaken beschuldigd: het zich voordoen als burger, het zich niet
registreren en betalen van metoikion en tenslotte konden zij als bevrijde slaven wederom tot
slavernij veroordeeld worden wanneer zij hun prostates geen eer bewezen.
Dit boek onderzoekt de periode 510-322 v. Chr. waarin de status van burgerschap haar
hoogtepunt beleefde en waarin de discussie rondom definiëring van buitenstaanders hoogtij
vierde. Hoofdstuk 1 reconstrueert het juridisch raamwerk voor ‘metic’ vrouwen in klassiek
Athene waarin het concept metoikia wordt meegenomen. Het tweede hoofdstuk beschrijft de
ideologie van deze vrouwen, waarbij tragedies en materieel bewijs de bewijslast vormt voor en
na de invoering van burgerschap. Het jaar 451 is een sleuteljaar waarin de grenzen van
burgerschap werden overschreden en deze vrouwen als gevaar werden gezien. In de drie hierna
volgende hoofdstukken wordt de directe werking van hun ideologie op hun dagelijkse leven
onderzocht. Het derde hoofdstuk kijkt vooral naar het concept hetaira door het leven van
Aspasia te onderzoeken waarbij door de lens van elitaire politiek en kunst van de 5 e eeuw
gekeken wordt. In hoofdstuk 4 staat de 4e eeuw centraal, waarin de juridische en sociale status
van deze vrouwen wordt besproken. Het wordt duidelijk dat vrouwen vaak slachtoffer waren
van exploitatie. Tenslotte worden archeologische resten zoals inscripties en tomben gebruikt
om het dagelijkse leven te reconstrueren. Op deze wijze leert de lezer hoe dergelijke groepen
in de Atheense en Attische samenleving werden behandeld. In het licht van de actuele discussie,
fungeert dit boek als spiegel voor ons gedrag jegens immigranten.
77
Recensie Arnold—Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk
(Papieren Tijger 2014). ISBN 9789067283045, 191 pp. €18,00.
Mark Beumer
Toen in het najaar van 2013 Verene Shepherd zei dat ons
Sinterklaasfeest een terugkeer naar het kolonialisme was,
ontstak er een volkswoede met revolutionaire
kenmerken. Wie was zij om ons Sinterklaasfeest om zeep
te helpen, door te stellen dat Zwarte Piet racistisch zou
zijn? Ik ben als historicus meerdere malen gevraagd dit
uit te zoeken. Gezien de vier boeken die ik thuis in de
kast had staan over het Sinterklaasfeest, kwam ik al tot
de voorzichtige conclusie dat Zwarte Piet niets met
racisme of slavernij van doen had. Echter ontaardde de
discussie in een leven- of doodstrijd toen tegenstanders
als Gloria Wekker daadwerkelijk slavernij en racisme
erbij gingen halen. Donkere mensen voelden zich
gediscrimineerd of zeggen te worden uitgescholden voor
Zwarte Piet op straat. Toen kreeg ik in de gaten dat deze
mensen een verkeerd causaal verband trokken tussen een
fictief figuur als Zwarte Piet met een historisch
verschijnsel als slavernij, waar Nederland vele eeuwen aan meegedaan had. Dit gecombineerd
met heftige gevoelens, zorgde ervoor dat er van een normale discussie geen sprake meer kon
zijn. Meerdere malen probeerde ik aan Surinaamse, toen nog, vrienden uit te leggen dat Zwarte
Piet geen causaal verband kent met racisme of slavernij. Ik werd vervolgens weggehoond als
de arrogante witte Nederlander. Gelukkig heeft Arnold-Jan Scheer een zeer leesbaar boek
geschreven over de geschiedenis van Zwarte Piet, dat veel verder terugkijkt dan de 19 e eeuw.
Sterker nog, volgens Scheer komen we uit bij cultus van vruchtbaarheidsgoden tot 1400 v. Chr.
en dienen wij heel anders naar Sinterklaas en Zwarte Piet te kijken.
Zo kan men deze twee figuren plaatsen binnen de apollinische en dionysische context.
Sinterklaas staat voor de wijze oude man die streng doch rechtvaardig de kinderen toespreekt
zich goed te gedragen en Zwarte Piet die als de extatische en buitenzinnige Dionysos de sint
vergezeld. Daarnaast blijkt uit het boek van Scheer dat het zwart als roet maken van gezichten
meer te maken heeft met het verbeelden van de dood, de duiven of het verjagen van boze
geesten, dan met negers of slaven. Sterker nog, Scheer toont aan dat er binnen diverse
wereldculturen mensen hun gezicht zwart én wit schminken, omdat dat een rol speelt binnen
hun culturele tradities. Hierbij wordt de kleding ook afgewisseld. Sinterklaas of Sint Nicolaas
bestaat ook als Aschenklas, Sunderums en Sunneklazen. Zwarte Piet is een bijnaam van de
duivel, die vervolgens terug te herleiden is tot perchten en krampussen. Zo wordt er een cross
connexion gemaakt met de kerstman, alhoewel ook daar variatie in bestaat, zoals de Kerstman,
Santa Clause, Father Christman en de Weihnachtsman. Die kunnen wij ook niet op een hoop
gooien. Waarom de verzetsgroepen dan toch in de 19 e eeuw bij Schenkman blijven hangen, is
een raadsel. Er is geen enkele aanwijzing dat Schenkman Zwarte Piet als racistisch heeft
bedoeld. Tegenstanders als Gloria Wekker gebruiken deze en andere Nederlandstalige literatuur
niet in hun boeken, maar kiezen natuurlijk alleen de literatuur uit die hun cognitieve dissonantie
bevestigt. De conclusie kan niet anders zijn dan het Sinterklaasfeest met Zwarte Piet in al zijn
78
kleurrijke vormen is bedoeld als kinderfeest, van Apollo en Dionysos tot Odin en Wodan en
Schmutzli en Krampus.
Ik hoop vurig dat het lezen van dit zeer helder geschreven boek, helaas zonder literatuurlijst, de
cognitieve dissonantie ten aanzien van Zwarte Piet voorgoed stopt en dat onze kinderen weer
in alle rust en plezier kunnen genieten van de intocht, Sinterklaas, Zwarte Piet, pepernoten en
suikergoed.
79