Democratie

Cet ouvrage offre un panorama synthétique, inédit en français, des démocraties de par le monde. Après avoir présenté l’histoire et les théories de la démocratie, il fournit des connaissances précises sur le fonctionnement institutionnel et politique des régimes démocratiques. Il explore les défis contemporains auxquels sont confrontées les démocraties occidentales tout comme les démocraties du Sud, et met en lumière les similarités et les contrastes entre les continents et les États. La mondialisation peut laisser penser que les démocraties sont en voie d’homogénéisation mais, comme le révèle cet ouvrage, bien que fondées sur des principes communs, elles resteront inévitablement diverses.

Ce mémoire a pour but d’évaluer le rôle de la société civile dans le processus de consolidation démocratique sud-coréen à travers l’exemple de la mobilisation sociale ayant suivi le naufrage du ferry Sewol en avril 2014. La préoccupation principale est de déterminer si la société civile est toujours mobilisée vingt-cinq ans après la transition à un régime démocratique. La mobilisation du Sewol montre que la société civile sud-coréenne s’est remobilisée et participe de la politisation d’enjeux afin de mettre à l’agenda des réformes démocratiques destinées à être entreprises par l’Etat. Néanmoins le gouvernement et plus généralement la société politique sud-coréenne est immobilisée, léthargique et ne prend pas la mesure des aspirations de la société civile. Ainsi le dialogue entre société civile et société politique, crucial dans ce contexte de consolidation démocratique, est miné. En raison du manque de confiance entre les deux parties, les membres de la société civile et plus généralement les citoyens ont tendance à contourner le jeu des partis politiques, ce qui pourrait être dangereux pour le futur de la consolidation démocratique sud-coréenne.

Mots-clés : Corée du Sud – Sewol – société civile – société politique – transition démocratique – consolidation démocratique – politisation – mouvements sociaux

This thesis is intended to assess the role of civil society in South Korean democratic consolidation process through the example of the social mobilization following the April 2014 Sewol ferry tragedy. The main concern is to determine whether civil society is still mobilized or not twenty five years after the transition to a democratic regime. The Sewol mobilization shows that South Korean civil society re-mobilized and is currently politicizing issues in order to push for democratic reforms to be implemented by the state. However the government and generally speaking South Korean political society is immobilized, lethargic and does not understand civil society’s aspirations. Therefore the dialogue between civil society and political society, crucial in this democratic consolidation context, is undermined. As a consequence of the lack of trust between both parties, civil society members and citizens more generally tend to bypass the political parties arena, which could be dangerous for the future of South Korean democratic consolidation.

Key-words: South Korea – Sewol – civil society – political society – democratic transition – democratic consolidation – politicization – social movements

In 1997 lanceerde Fareed Zakaria het concept ‘illiberale democratie’ in Foreign Affairs. Hij maakte hierin onderscheid tussen liberalisme enerzijds en democratie anderzijds. Volgens Zakaria was dit onderscheid nodig omdat de termen democratie en liberale democratie vaak door elkaar heen worden gebruikt, terwijl liberale democratie een systeem is dat niet alleen wordt gekenmerkt door vrije en eerlijke verkiezingen, maar ook door een rechtsstaat, scheiding der machten en de bescherming van basisrechten als vrijheid van meningsuiting, vereniging, religie en bezit.
De theorie is nauwelijks toegepast op Israël, terwijl zich daar het afgelopen decennium wel degelijk een illiberalisering heeft voltrokken. Die lacune wordt in dit onderzoek opgevuld. Centraal in dit onderzoek staat de vraag wat de implicaties zijn van de illiberalisering van de democratie in Israël tussen 2009 en 2018, onderverdeeld in respectievelijk de rechtsstaat, het maatschappelijk middenveld en rechten van minderheden. Naast geschreven bronnen is daarbij gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews. Gesprekken met experts zijn bepalend geweest voor de opbouw van het onderzoek en hebben bijgedragen aan de diepgang van de analyse, wat gezien de gevoeligheid van het onderwerp en het feit dat het over een zeer recente periode gaat belangrijk is geweest. Ook dwongen de gesprekken om tussentijds te reflecteren op de methodologie.
Gebaseerd op de theorie en de historische ontwikkeling die Israël heeft doorgemaakt, kunnen de ontwikkelingen op de deelgebieden rechtsstaat, maatschappelijk middenveld en rechten van minderheden op waarde worden geschat. Het leidt tot de conclusie dat illiberalisering in een kwetsbare democratie als Israël vergaande implicaties heeft. Nog een kabinetsperiode illiberaal beleid kan ertoe leiden dat de democratie in Israël verwordt tot nauwelijks meer dan een lege huls.

In de literatuur over burgerschapsvorming (citizenship education) wordt vaak verwezen naar Dewey, maar het lijkt erop dat onderwijsdeskundigen hem niet altijd goed interpreteren. Om enig tegenwicht te bieden zet ik uiteen hoe Dewey denkt over democratie en hoe hij denkt over onderwijs met het oog op democratisch burgerschap. Ik baseer me met name op (in volgorde van behandeling) "Ethics" uit 1908 in de revisie uit 1932, "Democracy and Education" uit 1916, zeventien artikelen van Dewey over democratie en onderwijs uit de periode 1916/1941 en twee van zijn vroege teksten, "Ethical Principles Underlying Education" uit 1897 en "School and Society" uit 1899.

Bij Dewey zijn democratie en onderwijs twee zijden van één munt. Beide veronderstellen en bevorderen zelfbepaling, zelfontwikkeling en zorg om "common good", verlicht door "intelligent understanding" en "scientific spirit". Tegenwoordig is het onder onderwijskundigen, pedagogen en beleidsmakers gangbaar om democratische burgerschapsvorming te begrijpen in termen van sociale en morele ontwikkeling en vorming. Soms onderscheidt men het van onderwijs in de gewone schoolvakken door het als iets extra's voor te stellen naast het leren van geschiedenis, taal, rekenen, aardrijkskunde enzovoort. Waar dit met Dewey in verband gebracht wordt, is dat ten onrechte.

In de strijd tegen Islamitisch radicalisme richten wetgevers en beleidsmakers zich meer en meer op de vraag of en hoe men niet-gewelddadige, islamistische en salafistische organisaties kan verbieden.
De ratio hierachter is dat hun zendingswerk de basis legt voor antidemocratische bewegingen en zij met een beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens trachten de rechten uit dat verdrag aan anderen te ontzeggen.  Een beroep op artikel 17 EVRM ligt dan ook voor de hand, maar is dat ook haalbaar?
In dit artikel beargumenteer ik dat een parallel kan worden getrokken tussen deze organisaties en een zaak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 1988: de zaak Kuhnen tegen Duitsland. Hierin concludeerde het Hof dat neonazi organisaties geen beroep kunnen doen op de vrijheden uit het EVRM aangezien hun activiteiten, zelfs wanneer deze geen wet breken, tot doel hebben de democratische rechtsorde teniet te doen. Ditzelfde kan worden gesteld over salafistische-islamistische organisaties. Hiermee wordt wetgevers en beleidsmakers een precedent aangereikt om het beleid jegens eerstgenoemde aan te scherpen.

Etant donné que les tirages au sort dans la représentation citoyenne ont récemment attiré l'attention en tant qu' 'instrument démocratique', il est important de clarifier du mieux les concepts utilisés à mesure que la propre compréhension augmente. En ce qui concerne l'aspect 'démocratique' du tirage au sort, nous l'avons déjà traité en détail dans notre proposition (*1). Nous nous concentrerons ici donc davantage sur l'utilisation de la définition 'représentatif'. .

Distribution électronique Cairn.info pour Presses de Sciences Po. © Presses de Sciences Po. Tous droits réservés pour tous pays. La reproduction ou représentation de cet article, notamment par photocopie, n'est autorisée que dans les limites des conditions générales d'utilisation du site ou, le cas échéant, des conditions générales de la licence souscrite par votre établissement. Toute autre reproduction ou représentation, en tout ou partie, sous quelque forme et de quelque manière que ce soit, est interdite sauf accord préalable et écrit de l'éditeur, en dehors des cas prévus par la législation en vigueur en France. Il est précisé que son stockage dans une base de données est également interdit.

Si certains en doutaient encore, les années 2010 ont démontré que les jeunes ne sont pas que des « citoyens de demain en formation », rôle dans lequel les cantonnent trop souvent les institutions. Ils sont dès aujourd’hui des acteurs majeurs de nos sociétés. À partir de recherches empiriques menées autour des mouvements de démocratisation en Belgique, Espagne, Turquie, au Liban et au Canada, ce numéro analyse les modalités de l’alteractivisme mis en oeuvre par des jeunes militants sur les places, en ligne ou dans leur vie quotidienne. Dans des contextes différents, les auteurs montrent comment l’engagement se fonde sur la conviction d’un lien étroit entre le changement personnel et la transformation de la société. Ils soulignent aussi les défis et limites de cette culture militante face aux logiques de la politique institutionnelle, de l’autoritarisme et de la violence.

Depuis la fin de la Seconde Guerre mondiale, les États occidentaux se sont efforcés de construire un nouvel ordre institutionnel tendant à rationaliser et à intégrer les régimes politiques nationaux.
Cet effort, qui a porté non seulement sur le plan des échanges financiers et commerciaux, mais aussi sur celui de l’encadrement des comportements humains, a consisté principalement en l’affirmation du modèle institutionnel de l’État de droit ainsi que des valeurs des droits de l’homme. La combinaison de ces deux éléments – État de droit et des droits de l’homme –  devait en effet permettre de garantir la sécurité et le respect des personnes tout en réduisant les risques de mésusage de la démocratie représentative.
Le Conseil de l’Europe s’est donné pour mission de défendre et de promouvoir trois grandes valeurs, à savoir les droits de l’homme, la démocratie et l’État de droit. Cette organisation internationale voit en effet dans ces valeurs les trois piliers de tout régime politique souhaitable. Ces valeurs précisent et remplacent celles qui furent énoncées par les États dans le préambule du traité fondateur du Conseil de l’Europe, à savoir les « valeurs spirituelles et morales qui sont le patrimoine commun de leurs peuples et qui sont à l'origine des principes de liberté individuelle, de liberté politique et de prééminence du droit, sur lesquels se fonde toute démocratie véritable ».
Dans un Rapport sur la prééminence du droit publié en mars 2011, la Commission pour la démocratie par le droit, dite de Venise, expose la fonction et la complémentarité de ces trois piliers : « La démocratie implique l’association de la population aux décisions au sein d’une société ; les droits de l’homme protègent l’individu contre l’arbitraire et des atteintes excessives à ses libertés, et garantissent la dignité humaine. L’État de droit veille à ce que l’exercice de la puissance publique soit circonscrit et fasse l’objet d’un contrôle indépendant ».
Ces trois piliers constituent un système de gouvernance qui tend à rationaliser l’organisation politique des États, afin d’accroître la stabilité sociale, en réduisant les risques de mésusages de la démocratie. À cette fin, ce système subordonne la politique au droit, au moyen de l’État de droit, puis le droit à la morale, au moyen des droits de l’homme. L’action des autorités nationales est ainsi encadrée, tant quant à sa forme qu’à son contenu. La soumission des autorités nationales est d’autant plus forte que le système s’élève au-dessus des États, hors de leur portée. Ce faisant, le système gagne en puissance et en universalité.

Alors que la complémentarité du binôme État de droit-droits de l’homme apparaît avec évidence en ce qu’il ordonne le contenu et la forme de l’action politique, le rôle du troisième pilier – la démocratie – est en revanche beaucoup plus incertain, voire suspect, en ce qu’il charrie encore la part d’irrationnel propre à la volonté populaire. Il convient donc de rationaliser cette dernière, en la réduisant à quelques valeurs essentielles.

Le président américain est souvent considéré comme l'homme le plus puissant du monde à la vue de la puissance des États-Unis, mais détient-il vraiment tous les pouvoirs ?
La France  bien que de moindre importance confère-t-elle plus ou moins de pouvoir à son président que les États-Unis ? Lequel dans son pays possède le plus de pouvoir et la plus grande liberté d'actions ?

Le sujet de ce travail est la relation entre l’art. 17 (interdiction de l’abus de droit) et la liberté d’expression dans la jurisprudence de la Cour. L’ancienne Commission européenne des droits de l’homme et la Cour européenne des droits de l’homme ont interprété cette interdiction de l’abus de droit article au fil des années en l’utilisant notamment comme outil pour dénier la protection de l’art. 10 CEDH garantissant la liberté d’expression ou pour faciliter sa restriction au regard de l’art. 10 §2. Le but de ce travail sera d’analyser cette jurisprudence et d’en cerner les enjeux.
Après une première partie consacrée à l’importance de la liberté d’expression, aux restrictions « classiques » à celle-ci basées sur l’art. 10 §2 et au cas particulier de l’art. 17, suivront trois parties portant sur les différents cas de figure dans lesquels l’art. 17 trouve à s’appliquer pour restreindre la liberté d’expression. La première sera consacrée au traitement des affaires concernant la démocratie mise en danger par des partis anti-démocratiques ou par le discours d’incitation à la violence, la deuxième à celui des affaires concernant du discours de haine et la dernière au traitement du discours négationniste.
Tout au long de ces développements, la question sera celle de savoir dans quelle mesure l’art. 17 est un outil approprié pour restreindre comparativement à l’art. 10 §2 CEDH.

Cette analyse de la rationalité des politiques fiscales permet d’appréhender les enjeux politiques du prélèvement à la source et de la fiscalité incitative pour comprendre le phénomène de la défiance généralisée dont la crise des « gilets jaunes » est sympatomatique.

https://www.lemonde.fr/idees/article/2019/01/11/la-revolte-des-gilets-jaunes-s-inscrit-dans-la-lente-deliquescence-de-l-etat_5407911_3232.html

Jacques Derridas Verständnis von Dekonstruktion und Demokratie erschließt mit der Temporalität des Futur antérieur (Futur II) ein Kriterium politischen Handelns, das es erlaubt auch scheinbar "demokratische Politik" dort zu entlarven, wo sie unbemerkt bereits begonnen hat sich selbst, d.h. die demokratische Öffnung als Überwindung klassischer Souveränität, außer Kraft zu setzen. Derridas Verständnis einer "democratie à-venir", einer Demokratie-im-Kommen, bezeichnet somit keineswegs eine Verzögerung und einen ewigen Aufschub, sondern formuliert ein Kriterium, inwiefern die Zukunft schon-jetzt das Handeln und seine Institutionen zu bestimmen vermag. "Demokratie ist für Derrida die einzige Verfassungsform, die aus sich selbst heraus jeder Ideologisierung Widerstand leistet und so auch die noch unabgegoltenen Möglichkeiten ausstehender Zukunft selbstkritisch offenhält."

La démocratie définit, dans un processus récursif, les contours d'un acteur politique (le peuple, constitué par la somme de ses citoyens) qui est en lui-même la finalité de sa propre action et simultanément le moyen de la réaliser. Nous démontrons que la forme de gouvernement démocratique, dans les sociétés occidentales, est simultanément la plus corrompue par les influences des pouvoirs non-démocratiques et la moins conservatrice sur le plan des fondamentaux anthropologiques, civilisationnels et culturels. Les institutions démocratiques présentent l’avantage d’être dynamiques, récursives et auto-correctrices et l’inconvénient de ne pas protéger l’humus des sociétés : les populations qui les ont fait advenir dans l'histoire.. De ce fait, le système démocratique occidental ne peut constituer un système de gouvernement protecteur pour la population qui l’institue. Ceci pour une raison simple : ce système redéfinit ce qui constitue le peuple, la nature des pouvoirs sur lesquels il a prise, et les moyens de ses institutions.

Nas últimas décadas, a democracia se tornou um significante com sentido positivo, bem como um elemento central para as reflexões da maior parte da literatura produzida pela Ciência Política na América Latina. Estas reflexões passaram por distintas fases. De forma resumida, pode-se afirmar que de meados dos anos 1970 a meados dos 1980 o debate se concentrou no tema da “transição” democrática. Do final dos anos 1980 ao final dos 1990 multiplicaram-se as formulações acerca da “consolidação” democrática. Finalmente, desde os anos 2000 tem se refletido sobre meios de se avaliar e medir a “qualidade” das democracias. No entanto, há diversos problemas nesse tipo de reflexão. Ela parece estar sempre a sugerir que há um caminho unívoco a ser percorrido, que iria desde as autocracias até as “melhores” democracias. Nesse argumento está implícita uma noção de progresso, e eventualmente de irreversibilidade. Também está implícito qual é o parâmetro a definir as melhores democracias: os regimes políticos dos países do capitalismo central. Para definir o que é democracia e o que é uma “boa” democracia, supõe-se que há um único modelo, e a partir dele define-se quando os regimes podem ser considerados democracias, quando são democracias “estáveis” e “irreversíveis” (como se isso fosse possível), e entre estas quais são as “melhores” e as “piores”.

PREFÁCIO


A democracia constitucional é-nos paradoxalmente estranha. Com efeito, se a mesma corresponde ao regime político dos países ocidentais contemporâneos, a respetiva problematização é ainda muito incipiente, sendo tal também verdade no quadrante luso-brasileiro.
Tal dever-se-á seguramente a uma cultura jurídico-política superficial, que tende a concentrar-se exclusivamente em arranjos institucionais ou organizatórios, esquecendo premissas valorativas e culturais. Mais profundamente, tal dever-se-á à inconsciência de que a democracia constitucional consubstancia precisamente um regime político, a que enquanto tal corresponde tanto um elemento externo – um certo arranjo institucional – como um elemento interno – um certo ideário integrador e estruturante.
A presente obra constitui um contributo muito relevante para a superação dessa inconsciência. Na verdade, trata-se fundamentalmente de tratar a democracia constitucional no seu elemento interno, problematizando-se aquela que se qualifica como sua premissa cultural antropológica e que se entende corresponder ao princípio da dignidade da pessoa humana. Nestes termos, qualifica-se bem a democracia constitucional como o regime essencialmente comprometido com a dignidade da pessoa humana, parâmetro substantivo no qual as comunidades políticas ocidentais descobrem a sua integração e as correspondentes Constituições encontram a sua base de legitimidade e a sua chave hermenêutica.
Os méritos deste trabalho não se esgotam na sua perspetiva de tratamento, por muito que essa abra uma via de discussão ainda largamente por explorar. Dotado de um espírito inquieto e inquisitivo, o Dr. Raoni Bielschowsky preocupa-se em enquadrar a montante a sua temática nos principais debates filosófico-políticos e jurídico-filosóficos contemporâneos – entre liberalismo e comunitarismo, entre positivismo e não positivismo e, bem assim, entre concepções procedimental e substantiva de democracia –, reconstruindo-os e revelando curiosas linhas de sobreposição e entrecruzamento entre os mesmos. A jusante, preocupa-se em demonstrar como as suas teses de pendor marcadamente comunitarista e substantivista se articulam com as liberdades individuais, construindo uma síntese interessante e original.

Lisboa, 28 de Setembro de 2012
Luís Pereira Coutinho

Cette contribution analyse, explique et évalue l’articulation entre les objectifs de démocratisation et de démocratie culturelle dans les règles de droit qui régissent un secteur particulier des politiques culturelles, celui des Centres culturels dans la Communauté française de Belgique, aujourd’hui en pleine mutation. L’objectif poursuivi est double. Il s’agit d’abord de montrer qu’un processus de fragmentation et d’empilement des politiques culturelles s’est développé en raison d’une impossibilité – institutionnellement et politiquement construite - à penser complémentarité entre démocratisation culturelle et démocratie culturelle. Il s’agit ensuite de montrer la perméabilité des politiques culturelles au référentiel des droits culturels et ses conséquences pour l’articulation entre les objectifs politiques de démocratisation et de démocratie culturelle.

This paper illuminates, explains and assess the articulation between the political objectives of democratization and of cultural democracy in the nowadays changing legal framework of the cultural policies in the legal framework of the « Centres culturels » of the French Community of Belgium. The aim of the article is twofold. First it tends to show that the difficulty – institutionally and politically embedded - to articulate coherently cultural democratisation and cultural democracy developed a process of fragmentation and of stacking of cultural policy’s objectives. It then shows that the sector of “Centres culturels” is now influenced by the rhetoric of “cultural rights” and that this new influence could help to rethink the articulation between cultural democracy and cultural democratization

La democrazia contemporanea è afflitta da una crisi di accountability politica. È oramai evidente e tangibile che le elezioni, persino quelle «libere e competitive», non selezionano per gli incarichi pubblici individui dotati di particolari aspirazioni politiche o in grado di corrispondere propriamente alle aspettative degli elettori. Inoltre, i governi democratici sembrano sempre più impotenti a fronte della necessità di prevenire un'influenza eccessiva dei membri più ricchi della società sui processi legislativi o di indirizzo politico. Anziché rafforzare il governo popolare, le democrazie elettorali sembrano permettere, e persino incoraggiare, il fatto che le élite politiche ed economiche si arricchiscano a spese della collettività, invadendo così la libertà dei comuni cittadini.2 L'incapacità dei cittadini, sia nel controllare il comportamento dei funzionari pubblici sia nel controbilanciare il potere e i privilegi dei ricchi, rappresenta una grave minaccia per la qualità dell'odierna rappresentanza politica; ciò indebolisce gravemente le condizioni di libertà ed eguaglianza nelle repubbliche del nostro tempo. Per risolvere questa situazione, ho raccomandato riforme istituzionali radicali all'interno delle democrazie contemporanee. Ispirato dal più raffinato analista dei governi popolari dei secoli passati, Niccolò Machiavelli, ho proposto misure costituzionali e tecniche istituzionali che le repubbliche dovrebbero adottare, dinnanzi alle sfide della democrazia contemporanea, per sorvegliare e controllare le élite politiche ed economiche. Per respingere la minaccia che tali élite pongono alla libertà e all'eguaglianza, i comuni cittadini delle repubbliche tradizionali hanno proposto e spesso attuato misure di accountability molto più estese rispetto alle elezioni competitive. Seguendo l'impostazione di Machiavelli, ho identificato i seguenti elementi come fondamentali per un modello di governo popolare

Volumul se constituie intr-o abordare interdisciplinara a manierei in care a evoluat relatia dintre mass-media si democratie in Romania postcomunista. În peisajul politologic ori sociologic si in cel al abordarilor normative sau empirice cu privire la mass-media, un asemenea subiect nu reprezinta, desigur, o noutate. La modul general ori mizand pe analize comparative de natura empirica, exista in literatura de specialitate demersuri cu rol deschizator de drumuri. Cu toate acestea, o analiza interdisciplinara a relatiei dintre mass-media si democratie - in contextul evolutiei postcomuniste a Romaniei, de care sa fie preocupatii specialisti romani - nu a fost semnalata pana in prezent. Din acest motiv, temele abordate in cadrul acestui volum ofera o "radiografie" a starii actuale a societatii romanesti, din perspectiva analizei sinuozitatior implicate de modul in care s-au derulat raporturile dintre mecanismele institutionale si decizionale ale regimului politic si cele specifice institutiilor media. E vorba, ca atare, despre un volum ce are in vedere "starea de fapt" a Romaniei postcomuniste pe doua dintre dimensiunile sale cele mai importante.

D'une façon croissante depuis plus d’une vingtaine d’année, le métier de journaliste, le journalisme et les problèmes éthiques du métier sont placés au cœur des débats qui remettent en cause le rôle et l’importance du journalisme dans la société, et surtout dans une société démocratique. Erik Neveu confirme cette situation dans son livre « Sociologie du journalisme » : « Le journalisme fait débat et se trouve placé sous les feux d’un nombre croissant de dispositifs critiques et autocritiques » (Neveu 2004 : 4). Boris Libois confirme cette situation en disant que « (…) l’exigence de renouveau éthique dans les médias exprime une crise de la légitimité des médias eux-mêmes (…) » (Libois 1994 : 13) Cette approche se confirme par les recherches faites en Turquie au niveau de la crédibilité des institutions. Les organismes médiatiques viennent après l’armée, les hommes politiques, la police et la mosquée . Il s’agit d’une situation semblable en France d’après le baromètre annuel La Croix-Télérama en 2000 ; « plus de 60% des sondés ne croient pas à l’indépendance des journalistes face au politique et aux puissances de l’argent » (Neveu 2004 : 100)

De waarde van kinder- en jongerenparticipatie kan vanuit verschillende perspectieven bekeken en beschreven worden. Aangezien ik hier verschillende gezichtspunten wil laten zien, zullen we in deze bijdrage beknopt kijken naar normatieve aspecten die we bij deze gezichtspunten aantreffen en wat daarover gezegd wordt. We zullen kijken naar een ontwikkelingsgerichte en onderwijskundige hoek, een politieke en economische hoek en een stadsgerichte hoek. Deze gezichtspunten geven aanknopingspunten voor mijn argumentatie voor een kritisch-integrale benadering van kinder- en jongerenparticipatie in steden en dorpen.

Cet article introduit le concept du Web 2.0 pour définir celui de « bibliothèque 2.0 ». Il suggère que les réflexions récentes sur l’évolution de l’offre de service des bibliothèques passent par une connaissance des technologies et de la philosophie qui sous- tendent le Web 2.0. L’objectif d’une telle démarche est d’explorer de nouvelles approches de fonctionnement des bibliothèques qui coïncident avec les nouvelles approches de recherche et d’appropriation de l’information des usagers. Les technologies comme les blogues, les sites Wikis, les fils RSS ou encore les outils de réseautage sociaux jouent un rôle important dans cette évolution de prestation de service. Notre exploration passera entre autres par la présentation d’une nouvelle conceptualisation du fonctionnement des bibliothèques où les notions de co- création, de service évolutif et d’interdépendance constituent les maîtres mots, voire l’échafaudage d’une bibliothèque « écosystème ». En se basant su...

Démocratie et Décentralisation : un couple platonique ? (revue Civitas Europa-n° 11-septembre 2003, pp.7-29)
Christophe CHABROT
I-L'indifférence technique des deux notions
A/ Deux notions spécifiques
1°) La démocratie, technique de désignation politique
2°) Une décentralisation d'essence administrative
B/ Un rapport juridiquement indifférent
1°) La démocratie sans décentralisation
2°) La décentralisation sans démocratie

II-Une conjonction volontariste imparfaite
A/ L'affirmation nouvelle d'une « démocratie de proximité »
1°) L'implication des citoyens
2°) La permanence d'une décision « autoritaire »
B/ Une « démocratie locale » encore à définir
1°) L'impossible comparaison avec la démocratie nationale
2°) Une refondation sur des critères propres

Dans l’essai philosophique qui conclut La Grande Transformation, « La liberté dans une société complexe », Karl Polanyi évoque une série de mesures que devraient prendre les nations industrielles pour protéger la nature contre les effets de sa marchandisation. Il évoque ainsi le renouveau des exploitations rurales et des coopératives, l’exclusion des ressources de base des logiques de marché, la création de parcs et de réserves naturelles, et plus largement l’idée d’une prise en charge collective des espaces et des richesses1. Tous ces éléments indiquent que l’encadrement de la nature doit être selon lui placé sous la tutelle d’institutions véritablement politiques, par opposition aux mécanismes économiques, c'est-à- dire d’institutions qui parviennent à traduire le fait que l’attachement collectif au monde extérieur est irréductible au mobile du gain2. Si cette idée et ces propositions sont aujourd’hui largement débattues par l’écologie politique, on s’en tiendra ici à la place qu’elles occupent dans un ouvrage qui se veut à la fois une histoire politique de l’économie moderne, et une contribution à la pensée socialiste. Il s’agira ainsi de montrer que la protection des rapports à la nature est pour Polanyi irréductible aux mesures par lesquelles la société se protège « elle-même », via le travail et la monnaie, et que la question de la terre, du milieu, tient une place centrale dans la critique de l’utopie libérale.

Papier présenté par Dr. Azmi Bishara au colloque “Des démocraties en invention?  Les pays arabes comme laboratoires de nouvelles transformations du politique”, coorganisé par le Centre arabe de recherches et d’études politiques de Paris (CAREP Paris) et la Chaire d’histoire contemporaine du monde arabe du Collège de France, le 28 November 2019.

L’Accord de Cotonou, un traité international avec force légale, dont le Tchad est signataire, met en avant le rôle et la contribution des Acteurs Non Etatiques (ANE) aux stratégies de coopération. Dans l’esprit de l’accord de Cotonou (promotion de la bonne gouvernance et une action gouvernementale plus efficace dans la lutte contre la pauvreté), « le renforcement des organisations de la société civile paraît indispensable. En effet, il favorisera l’évolution des relations et des structures sociales au niveau local mais aussi un plus grand pluralisme dans la formulation des politiques au niveau national». Pour contribuer à cette plus grande implication des organisations de la société civile dans la mise en œuvre des actions de développement, l’Université Populaire, une organisation de la société civile appuyée par le DED, est en train de mettre en œuvre une mesure de développement visant à appuyer les organisations de la société civile, afin de renforcer leurs capacités d’agir pour le changement social et économique de leur région, et de faciliter leur intégration au sein de réseaux qui consolident leurs actions et leur influence.